Dr. Formsma: Het gaat mij juist om het bewaren van de belangrijke archieven. Er
is al gezegd, dat wij onmogelijk de toekomstige vraagstelling kunnen kennen. In ge
val van geldgebrek zou ik daarom toch over willen gaan tot het vernietigen van die
archieven, die ons nü onbelangrijk voorkomen, omdat anders wat wij nü als belang
rijk zien, vernietigd wordt.
Van Meerendonk: Een administratie, die mij zou willen dwingen een archief te ver
nietigen zou ik voorstellen om in overleg het driehoeksoverleg te bepalen wat
weg kan en voor wat bewaard moet blijven een andere bestemming te zoeken.
Dr. Formsma: U komt dus toch in de positie, dat u meer zou willen bewaren als er
genoeg geld was, maar dat u op grond van geldgebrek tot vernietiging overgaat.
Van Meerendonk ontkent dat. Juist om het historisch onderzoek later mogelijk en
doenlijk te maken moet er veel vernietigd worden.
Volgens drs. Renting is er nu eenmaal veel, waarvan vast staat, dat het weg kan.
Een gewetenskonflikt over de grensgevallen ligt nog ver weg.
Dr. Formsma: Ik dacht, dat wij eigenlijk nog helemaal niet wisten wat er bewaard
moet blijven. Want we weten niet wat in de toekomst belangrijk gevonden zal wor
den.
Van Meerendonk: Door overleg kunnen wij bepalen, wat in ieder geval vernietigd
kan worden.
Mr. Ribberink noemt als voorbeeld van dat laatste, dat er vaak bij twee verschillen
de ministeries dezelfde archivalia bewaard worden. Overleg kan dan leiden tot ver
nietiging van duplikaten. Ook liggen er op de ministeries bergen onbelangrijke pa
pieren, die alleen al wegens hun omvang volstrekt onverwerkbaar zijn; afgekochte
vervolgingen bijvoorbeeld.
Dr. Formsma: Daar gaat het me juist om! Is het dus niet zo, dat wij niet uitgaan
van de toekomstige vraagstelling maar ons beperken tot wat wij van historisch (mr.
Ribberink zal zeggen: funktioneel) van belang vinden?
Mr. Ribberink is het daarmee eens.
Drs. M. P. H. Roessingh komt terug op de term 'historisch belang'. Waarom vinden
wij die niet in de stellingen van mr. Ribberink? Eenvoudig omdat zij zo evident is.
De vraag 'bewaren of niet bewaren' begint pas te spelen als er twijfel is aan het his
torisch belang van de stukken. Overigens ziet drs. Roessingh wel enige mogelijkheid
om rekening te houden met de toekomstige vraagstelling. Opvallend is bijvoorbeeld
de groei van het cijfermatig gebruik van bronnen ten behoeve van de moderne we
tenschappen. Juist de bijlagen van de stukken blijken daarvoor van belang te zijn en
die zijn thans vaak de eerste kandidaten voor de papiermolen. Helaas, het is onmo
gelijk om alles te bewaren, maar dat betekent, dat wij er niet aan ontkomen stukken
te vernietigen, die later van belang zullen blijken te zijn. Daarom is het noodzakelijk
bepaalde archiefbestanden tot op de bodem te bewaren om later onderzoek volgens
nieuwere kriteria mogelijk te maken.
Drs. 1. W. L. ACaminada verschilt van mening met de vorige spreker evenals met
mr. Ribberink. Hij gelooft niet, dat de archivaris boven de tijd kan staan, want deze
is aan drie soorten subjektiviteit gebonden: van tijd, van plaats en van zijn eigen
[408
persoonlijkheid. 'Als wij ons daarvan bewust zijn kunnen wij zonder gewetensnood
tot vernietiging overgaan!'
Daarom vindt mr. Ribberink, moeten wij uitgaan van een funktioneel beginsel.
Mr. F. C. J. Ketelaar wijst op de grote hoeveelheden tegenwoordig al verwerkt cij
fermateriaal, bijvoorbeeld bij het Centraal Bureau voor Statistiek.
Drs. Roessingh is het er wel mee eens, dat het statistisch verwerken van materiaal de
mogelijkheid bied een groot gedeelte van het verwerkte materiaal te vernietigen,
maar meent, dat toch een zeker gedeelte geheel bewaard zal moeten worden, omdat
het gevaarlijk is volkomen te blijven varen op wat de statistici heden ten dage pro
duceren.
Mr. Ribberink meent, dat bewaren met het oog op een gekonstrueerde vraagstelling
vervalsing van de bronnen oplevert.
Drs. Roessingh gelooft, dat daaraan niet te ontkomen valt.
Volgens mr. Ribberink kan men deze vervalsing vermijden door uit te gaan van het
funktionele verband tussen de organisatie en de maatschappij in zijn tijd.
Drs. Roessingh verduidelijkt, dat hij geen alternatief heeft willen stellen voor het
vernietigingsbeleid, zoals dat is aangegeven met het driehoeksgesprek, maar dat hij
een kleine aanvulling heeft willen geven op de mogelijkheden, die men voor toekom
stig historisch onderzoek kan openhouden.
Mr. Ribberink meent, dat men met historisch onderzoek niets te maken heeft. Men
moet wat essentiëel is objektief en authentiek toegankelijk houden. De archivaris is
geen historicus, hij dient ervoor te zorgen, dat datgene, wat voor de gang van de ge
meenschap door de historie essentiëel is, bewaard blijft.
Drs. Roessingh wijst erop, dat in de driehoeksverhouding de archivaris het histo
risch aspekt vertegenwoordigt. Archivarissen zijn juristen met een historische of his
torici met een juridische inslag.
Mr. Ribberink citeert Jenkinson: 'Destruction must be based, not on the alleged
importance of any single document for historical purposes, but on its importance
in the administrative action or proceedings of which it formed a part'.
Drs. J. D. Winsemius wil nader ingaan op de vraag welke persoon beslissingen moet
nemen inzake de vernietiging, mede aan de hand van punt 14 van mr. Ribberink,
waar deze stelt, dat de archivaris buiten de tijd en de administratie staat. Drs. Winse
mius ziet dit als een bevestiging van zijn stelling, dat de archivaris als enige onafhan
kelijke ook de enige is, die kan beslissen over het vernietigen. Nuttig acht hij ook de
suggesties van dr. Ewald, vooral die betreffende het tussenarchief. Daar wil hijzelf
twee suggesties aan toevoegen. Het is hem bekend, dat sommige departementen
voor het beheer van de 'Alt-Akten' archivarissen aantrekken. Dat lijkt hem een goed
idee. Een andere mogelijkheid ware de zaak te concentreren op het Algemeen Rijks
archief en dan specialisten aan te trekken per departement of per groep departe
menten. Het bezwaar, dat archivarissen de benodigde specialistische kennis zouden
missen, lijkt hem niet groot, gezien de grote verscheidenheid van archieven, die hij
leert kennen en beschrijven.
Van Meerendonk vindt het interessant, dat de limbo-gedachte weer naar voren
komt, al lijkt deze hem wel wat uit de tijd. Hijzelf geeft aan de driehoeksverhouding
[409]