Diskussie met het forum, bestaande uit
drs. R.A.D. Renting voorzitter), dr. M. Ewald,
H. J. vanMeerendonk, mr. A. E. M. Ribberink en dr. C. Wyffels
Drs. Renting opent de vergadering. Hij verklaart het jammer te vinden, dat de heer
Dinkgreve het forum niet kan bijwonen en vraagt wie het woord verlangt.
Dr. W. J. van Hoboken wil voor ditmaal de spits afbijten. Hij refereert aan de inlei
ding van mr. Ribberink over 'De kern van de zaak'. In de daarop volgende diskussie
heeft drs. Renting de punten 4 en 5 van de door mr. Ribberink overgelegde stellin
gen (zie bijlage) aangeduid als de kern van diens betoog: slechts wie vernietigt kan
bewaren en slechts wie vernietigt kan toegankelijk houden. Dit is voor dr. Van
Hoboken evident genoeg. Ook hij herinnert zich de door kollega Van Meerendonk
gememoreerde rede, die mr. Graswinckel in 1940 heeft gehouden en waarin deze
waarschuwde voor een toen nog in een ver verschiet liggende mogelijkheid,
Het forum. V.l.n.r. Dr. C. Wyffels, dr. MEwald, drs. R. A. D. Renting,
mr. A.E.M. Ribberink en H. J. van Meerendonk.
[404]
dat gegeven de toenmalige produktie van archiefstukken de beschaafde wereld eens
overdekt zou zijn met archiefbewaarplaatsen. Nu, dertig jaar later, is dit probleem
al heel wat klemmender geworden. Daarom is iedereen het er thans over eens dat er
vernietigd moet worden. De vraag is slechts wat wèl en wat niet?
Terugkomende op de stellingen van mr. Ribberink vindt dr. Van Hoboken, dat er
volgens punt 10 bij de vernietiging moet worden uitgegaan van de eigen plaats van
het archiefvormende orgaan in het hele bestel. Volgens punt 15 zou die eigen plaats
in het bestel door de archivaris in overleg met de registrator en administrator moe
ten worden bepaald en punt 16 vermeldt dan, dat de voor blijvende bewaring in aan
merking komende kernen van het bestel door de archivaris moeten worden overge
nomen.
Wat is die kern van het bestel? Uit vroegere debatten heeft dr. Van Hoboken de in
druk, dat we daaronder moeten verstaan de stukken, waaruit we werkwijze, geschie
denis en struktuur van het bestel kunnen leren kennen. Is dat alles, waarop de archi
varis moet letten? In punt 7 stelt mr. Ribberink, dat de 19de-eeuwse archivaris uit
kón gaan van het standpunt van de geschiedkunde; kan de 20ste-eeuwse archivaris
dat dan niet meer? Dr. Van Hoboken meent van wel. Onze beoordeling van de
stukken is er altijd een vanuit historisch standpunt. Uit punt 7 blijkt echter, dat mr.
Ribberink dit beperkt tot de historie, de geschiedenis, van het archiefvormende or
gaan. Een belangrijke beperking.
Voor hemzelf is daarom de kern van de zaak hoever we het historische standpunt,
van waaruit wij de stukken beoordelen, willen uitstrekken.
Als tweede punt wil dr. Van Hoboken de al eerder naar aanleiding van het punt 12
van mr. Ribberink gestelde vraag naar voren brengen: kent de beleidsadministratie
de waarde van de stukken? Het in punt 12 gestelde zou hij graag beperkt zien tot de
administratieve waarde; historisch inzicht valt van de administratie niet te ver
wachten.
Overigens wil dr. Van Hoboken duidelijk stellen, dat hij vóór vernietigen is, op on
benepen schaal. Maar als de archivaris niet let op de historische waarde van de
stukken, wie doet dat dan wèl?
Wij maken het onszelf door het aanleggen van het kriterium van de historische
waarde zeker niet makkelijk, maar het waken voor de bewaring van historisch
waardevolle stukken is een deel van onze roeping als archivaris'.
Ten slotte wijst dr. Van Hoboken erop, dat in het ontwerp van richtlijnen voor het
vaststellen van vernietigingslijsten dit kriterium, naast het belang van de stukken
voor recht- of bewijszoekenden en voor de administratie, zeker niet voor niets ge
noemd wordt.
Mr. Ribberink meent, dat zijn stellingen inderdaad enige nadere precisering behoe
ven. Stelling 4 zou hij nu opnieuw willen formuleren als volgt: 'Het acquisitieve be
waren is een van de hoofdplichten van de archivaris, en hij kan die slechts vervullen
als hij vernietigend rondgaat'. Juist door de administratie te dwingen zich te ontdoen
van het 'papieren hemd' legt men de belangrijke dingen bloot, zoals kommissie-,
ministers-, direktoraats-archieven en dergelijke.
Nogmaals wijst mr. Ribberink erop, dat hij vernietigen inherent acht aan bewaren
[405]