Dr. S. Hart wijst er bovendien nog op, dat de mikrofilm geenszins kostenbesparend is. H. J. van Meerendonk vermeldt, dat men bij de PTT ondanks de officieel niet bestaande rechtsgeldigheid van de mikrofilm reeds jarenlang op grote schaal stukken vernietigt na deze op mikrofilm te hebben overgebracht. Ditzelfde geldt ook voor de voortijdige vernietiging van personeelsdossiers van het Ministerie van Sociale Zaken. Als administratieve maatregel is deze werkwijze het overdenken toch wel waard. D. van der Vlerk komt terug op de vraag door drs. Roessingh gesteld. Om te voor komen, dat in de dossiers waaraan verschillende afdelingen hun stukken hebben bij gedragen, dubbelen voorkomen, stelt hij voor, dat elke afdeling een fotokopie maakt van de originele stukken, die na afhandeling van de zaak vernietigd kan worden. Dinkgreve: In de praktijk wordt er over en weer geschreven over een bepaald pro- jekt. Iedereen zit met zijn dossiers die 5 jaar nadat de zaak rond is, in het centraal sekretarie-archief bij elkaar komen. Daar zit iemand die de doorslagen, die in feite ook een kopie zijn, weggooit. Nu wilt u er nog kopieën bij laten maken. Van der Vlerk wil echter geen doorslagen meer laten maken. Er moeten werkko pieën komen die in zijn geheel weg kunnen. De te bewaren stukken worden meteen apart gelegd. Dinkgreve begrijpt daaruit dat de vraagsteller in de werkfase één van de afdelingen, die bij het projekt betrokken zijn, tot hoofdarchief-vormende afdeling wil maken. Dit levert de volgende nadelen: a) het kost een groot aantal fotokopieën; b) er zijn mensen die weigeren met een kopie te werken; c) de verantwoordelijkheid voor een verkeerde dossiervorming schuift elke afdeling op de ander af. Mr. Ribberink herinnert aan de fotokopieënverstopping bij de Staatsmijnen, die een dergelijk soort systeem in vroeger tijden kenden. Dinkgreve vreest een dergelijke verstopping voor alle administraties: een pakhuis vol met originelen en een administratiegebouw vol met gefotokopiëerde stukken. Bovendien, wie gaat de originele dossiers vormen? Mr. E. D. Eijken wijst nog op de mogelijkheid, dat men op de kopieën aantekenin gen maakt, zodat deze niet weggegooid kunnen worden. Dinkgreve vindt dit een sterk argument tegen het door Van der Vlerk voorgestelde. Om wille van de authenticiteit van het overheidsgebeuren durft hij soms een envelop niet weg te doen. Dr. Th. E. Jensma twijfelt aan de juistheid, althans in zijn algemeenheid, van de door de inleider op het eind van zijn voordracht gesproken woorden, nl. dat de regi- stratoren voor ons klaarstaan. Hij ziet het concept van de VNG betreffende de rege ling van de zorg slechts als een poging om de hele zaak op losse schroeven te zetten en krachteloos te maken. Het is een geluk dat vele gemeenten dit concept niet over genomen hebben. Hierachter zit een stuk mentaliteit, dat niet met goede wetten e.d. opgelost kan worden, doch wel door onderling overleg. Er zitten namelijk ook nog bepaalde organisatorische aspekten aan vast. In de meeste gemeenten met 100.000 inwoners beheren de registratoren de interne zaken, hetgeen o.a. inhoudt dat zij met kantinebeheer zitten opgescheept. Van deze mensen kan men alleen verwachten hoewel ze zelf misschien wel anders willen dat ze stukken produceren en het stad huis draaiende houden. Van de rest komt niets terecht, cf. K.B. K425. Het tweede organisatorische probleem is het volgende. Het komt voor, dat de afde ling algemene zaken, die gewoonlijk de kwesties van de gemeente-archivaris behan delt, deze kwesties ter behandeling doorstuurt naar de registrator, die er volgens hen meer verstand van heeft. Over deze registrator heeft de archivaris echter weer in- spektiebevoegdheid, hetgeen aanleiding kan geven tot allerlei konfliktsituaties. Hier ligt een organisatorisch struktureel probleem, dat de vraagsteller graag opge lost zag door de registratoren, eventueel in samenwerking met het archivariaat. Van Meerendonk ziet hier een begripsverwarring t.a.v. de VNG met zijn richtlijnen, de kring van registratoren, anders gezegd de SOD, en het registratuurbureau. Hij zou uit willen gaan van de registrator. Als men het zoekt in samenwerking van de archivaris en de registrator, komt men op een heel ander vlak, dan wanneer men er allerlei instituten bijhaalt. Deze samenwerking is dringend noodzakelijk. Hij gelooft dat het initiatief hiertoe moet komen van de kant van de archivarissen. Dr. Jensma ziet desondanks nog een organisatorisch struktureel probleem. Dinkgreve kaatst de bal terug door te vragen wat de archiefwereld t.a.v. de registra tuurwereld gedaan heeft bij de opstelling van haar regeling voor de zorg. Toen de VNG haar regeling voor de zorg maakte, was daarbij niemand uit archiefkringen aanwezig. Dr. Jensma ziet wel in, dat de archivaris zich meer in de registratuur moet verdie pen. Hij juicht dan ook een gemeenschappelijke opleiding van harte toe. Het omge keerde moet echter ook het geval zijn. Ondanks alle formeel juist geformuleerde voorschriften bestaat er bij de registratuur een bepaalde overigens wel te begrij pen weerzin tegen de inspektie. De verhouding registrator-archivaris is een intern organisatorisch probleem van de gemeente. Hij vraagt zich af of dat niet door regi stratoren en VAN gezamenlijk opgelost zou kunnen worden. Dinkgreve ziet het probleem meer in de psychologische sfeer liggen. 'Indien uw ver eniging een ontwerp, waarmee de gemeenteraad moet werken, maakt zonder de registratoren te raadplegen, dan is dat fout. Andersom hebben wij dit wel gedaan'. Hij moet echter toegeven liever het ontwerp van de VAN te volgen dan dat van de VNG. 'Hier en daar bestaan nog verouderde ressentimenten uit de tijd dat we elkaar niet verstonden. Een aardig voorbeeld van dit niet verstaan was de volgende situatie in een onzer gemeenten. In de kamer naast die van de dossiervormende registrator zat de archivaris, die de dossiers na de overdracht uit elkaar haalde en de stukken chronologisch rangschikte. Twaalf jaar geleden heb ik aan het eind van mijn voor u gehouden voordracht ge zegd, dat mijn inleiding zou mogen worden beschouwd als een grote steen, niet over de vermeende kloof tussen archivarissen en registratoren geworpen maar in de kloof, opdat deze wat minder diep zou worden. Ik geef toe dat die kloof er nog is, maar hij wordt met de dag kleiner. In Amsterdam zijn we zestien jaar geleden al be gonnen met een soort driehoeksoverleg. Plaatselijk zijn er misschien nog wel ver ouderde toestanden aan te wijzen, maar een verklaring voor hun bestaan vindt u eerder in de psychologie dan in de organisatorische struktuur'. [371] [370]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1970 | | pagina 19