vier nieuwe departementsarchieven te laten bezichtigen, nl. die te Blois, Caen, St. Lo en Rouen. Het archiefgebouw bestaat van oudsher uit een administratief gedeelte en een depotgedeelte, die onderling heel sterk verschillen. Vooral de inrichting van het administratief/wetenschappelijk gedeelte maakt de laatste decennia door de zich evoluerende taken van de archiefdiensten een grote ontwikkeling door. Dit verschijnsel was duidelijk te constateren in de door ons bezochte gebouwen, Enkele kenmerken die we vooral terug vonden, het gaat hier om gebouwen in de laatste 12 jaar tot stand gekomen, waren: 1 Doelmatige en op begane grond gelegen ruimten voor de ontvangst van over gedragen stukken en de sortering daarvan. 2 Een ruime studiezaal, overwegend op de eerste etage gelegen met het oog op een economische verbinding met het depotgedeelte; somtijds in aansluiting op de bibliotheek. De aanwezigheid van een studiekamer, te gebruiken voor bezoekers met speciale wensen. 3 Een degelijk en soms royaal uitgevoerd fotografisch atelier voorzien van microfilmapparatuur. 1 Bescheiden doch doelmatige en smaakvolle expositieruimten. 5 Conferentie-, vergaderzaal. 6 Directeurswoning naast het depot. Richtsnoer is de gedachte van de elkaar niet kruisende economische circulaties zoals bezoeker-studiezalen; studiezalen-depots; sorteerruimte-depots. Men geeft er de voorkeur aan het archiefgebouw een centrale plaats in de stad te geven. Alleen in Caen was deze regel niet gevolgd. In Rouen was hij wel toegepast, maar door de beperkte ruimte was het noodzakelijk het depot als een vrij smalle toren van meer dan 20 etages te construeren. Door het aanbrengen van centraal gelegen liften schenen practische bezwaren vermeden te zijn. De daketage was ingericht als uitzichtsplaats over de stad en bood een boeiend panorama. In de depots worden compactus-stellingen zeer beperkt toegepast; daarvoor aan gevoerde redenen komen er eigenlijk op neer, dat men ze te kostbaar en niet dat men ze te onpractisch vindt. Al met al was de franse presentatie op dit studie-onderdeel zeer goed te noemen. Ier verfijning voegen we er aan toe dat we de uiteraard wel bestaande archief diensten behuisd in verouderde complexen niet bezocht hebben. De marginale situatie van het stedelijk archiefwezen in Frankrijk en het feit dat in het excursieplan geen bezoek aan een stedelijke instelling was opgenomen doet ons voor deze groepering het ergste vrezen. [266] Conclusie1 Hierboven is terloops al het enigszins tweeslachtige karakter van de stage geme moreerd. Gedeeltelijk is hieraan tegemoetgekomen door een gescheiden behande ling van een deel van het programma. Naar onze mening zouden nog meer lessen hiervoor vatbaar zijn geweest, maar anderzijds zou hierdoor misschien het contact met de chartisten te weinig frekwent worden. Een heel andere mogelijkheid tot overbrugging, gesuggereerd door sommige chartisten, zou wellicht zijn om be paalde 'hoorcolleges' om te zetten in discussiegroepen, waarbij chartisten meer konden profiteren van de vaak grotere ervaring van hun buitenlandse collega's, en de laatsten wat diepgaander geconfronteerd worden met het onderwijs aan de licole des Chartes. Wat dit onderwijs betreft zijn wij tot de overtuiging gekomen dat een gelijktijdig theoretische en praktische opleiding, zoals ten onzent, de voorkeur verdient en een betere vakspecialisatie waarborgt. Het franse stelsel kan daarentegen voor delen hebben van b.v. een departementale archivaris, die meestal als algemeen cultureel ambtenaar fungeert en ook verstand dient te hebben van kunstvoorwerpen, monumenten, archaeologische vondsten e.d. Deze kritiek zou ten onrechte kunnen suggereren dat de stage voor buitenlanders minder belangrijk is. Wij hebben het merendeel van het gebodene zeer gewaardeerd. Met name ook de bezoeken aan verschillende, voor het archiefwezen belangrijke instellingen, en de slotexcursie naar Normandië waren bijzonder leerzaam. Uiter aard is ook een zo langdurig contact met collega's van over de hele wereld een unieke ervaring. ken belangrijke bijdrage tot het slagen van de cursus leverde de heer Robert Mar- quant, conservateur en chef, de directeur van de stage, zowel in zijn onfranse nauwkeurigheid met betrekking tot de organisatie als in zijn uiterst franse enthou siasme. Met een woord van dank aan hem willen we dit verslag besluiten. Conclusion Au caractère un peu ambigu du Stage, dü au mélange du but primidf de cours pratique pour les chartistes de l'un cöté et de l'internationalisation en 1951 de l'autre, a été obvié partiellement par une exécution séparée d'une partie du pro- gramme. Selon notre avis on pourrait bien traiter un plus grand nombre de confé rences d'une telle faqon, mais d'autre part on risquerait que les contacts entre les chartistes et les stagiaires ne soient réduits trop fort. Par contre, une voie d'arriver a une homogénéité compléte, directement opposée a celle-ci et suggérée par quel- ques-uns d'entre les chartistes, serait peut-être de remplacer certaines conférences par des colloques mixtes, qui permettraient a la fois aux chartistes de profiter 1 Deze is in het nederlands en het frans gegeven, opdat op deze wijze de organisa- loren van de stage en de relaties in andere landen, die de auteurs danken aan hun verblijf in Parijs, er kennis van kunnen nemen. Het ligt in de bedoeling, beginnende in 1971, achter de grotere artikelen in het Archie venblad een korte samenvatting van de inhoud in het engels op te nemen. Een door (ie auteur ingeleverd resumé zal daartoe van redactiewege vertaald worden (red.). [267]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1970 | | pagina 6