Educatieve en culturele taken Deze taken zijn complementair. In België, Finland en Noorwegen ontbreken perso neel en ruimte; elders verkeert men nog in het stadium van plannen op dit gebied. De exploitatie van een museum door archiefdiensten wordt in het algemeen niet wenselijk geacht; daar zijn de museumdiensten voor. Desondanks beschikken o.a. de archieven te Parijs en Londen over een eigen museum, evenals de Centrale Zionis tische Archieven te Jerusalem (het door ons bezochte Herzl-museum). In moderne archiefgebouwen zijn tegenwoordig tentoonstellingszalen aanwezig, waar soms vas te maar meestal tijdelijke exposities ingericht worden. Daarnaast is het groepsbe zoek van studenten en scholieren bijna overal een gewone zaak geworden. Een der gelijk bezoek wordt ingepast in het kader van het onderwijsprogramma. Volgens Bautier is de Franse 'service éducatif' nog steeds uniek met zijn eigen lerarencorps, zijn 'pochettes' (die reproducties en transcripties van documenten over een bepaald onderwerp bevatten), zijn 'cinéma scolaire' en 'ciné-club' enz. In 1969 hebben 17.000 leerlingen de Archives Nationales en gezamenlijk 40.000 leerlingen de departementale archieven bezocht. Tenslotte zijn de archivarissen veelal de vraagbaak van de overheid geworden in zake culturele aangelegenheden: herdenkingen, heraldiek, naamgeving, kunst, ar cheologie, monumentenzorg. In diverse landen zijn zij als lector of hoogleraar ver bonden aan universiteiten. Bautier onderstreept deze ontwikkeling om ermee aan te tonen dat zij die menen dat de taak van de archivaris steeds meer in het administra tieve vlak komt te liggen met 'records management' als toekomst, ongelijk hebben. Wel bevindt zich ons beroep, zoals Graswinckel het uitdrukte, op de tweesprong of driesprong. In de toekomst zal de archivaris zijn wetenschappelijke, administratieve en culturele taken alleen kunnen vervullen met behulp van meer personeel en ge specialiseerd personeel. Opleiding van de archivaris Hoewel de archivaris twee taken, een wetenschappelijke en een administratieve, heeft is de beroepsopleiding bijna overal éénvormig gebleven en volgens Bautier bijna uitsluitend historisch georiënteerd. Specialisatie volgt pas na een basisoplei ding, die voor allen gelijk is en gelijk moet zijn. Elke archivaris, die zich bezig houdt met archieven van een bepaald type, komt immers bij tijd en wijle in aanraking met andere archieven; ook zal hij wel eens van standplaats willen veranderen. Ieder acht het wenselijk dat zij die verantwoordelijk zijn voor het beheer van een archiefbe waarplaats van alle markten thuis zijn om de gevarieerde hun voorgelegde proble men te kunnen oplossen. 'Toute specialisation excessive serait done considérée comme un mal' De opleiding is doorgaans universitair met post-academische nascholing aan een Archiefschool (bv. Marburg). De Franse Ecole des Chartes is een zelfstandig oplei dingsinstituut naast de Universiteit. Een praktijktijd aan een of meer archieven 308] wordt noodzakelijk geacht. Waren de vroegere archivarissen nogal eens juristen, de tegenwoordige zijn nagenoeg allen historici. In vele landen bestaat naast het wetenschappelijke kader een kader, dat niet univer sitair geschoold is en vaak voortkomt uit de administratie. Zoals in Frankrijk 'archi- vistes' en 'documentalistes', in Duitsland de 'höhere Dienst' en de 'gehobene Dienst', in Nederland de hogere en middelbare archief ambtenaren naast elkaar bestaan, zo is het zij het met variaties ook elders. Bautier constateert dat de aankomende archivaris geen administratieve opleiding ontvangt en de noodzakelijke administratieve kennis dus maar in de practijk moet opdoen eventueel via een stage bij de registratuur. Hier is een ontoelaatbare leemte, die sterk gevoeld wordt door de jongeren. De evolutie van taken zal volgens Bautier tengevolge hebben dat in de toe komst niet te ontkomen zal zijn aan specialisatie van personeel en gespecialiseerde opleidingen. Een deel der archivarissen, dat met historische archivalia te werken heeft, zal niet buiten de kennis van latijn, paleographie en diplomatiek kunnen; voor een ander deel, dat alleen met contemporaine archivalia te maken heeft, is die ken nis ballast. Dat neemt niet weg dat de beheerders van de vele kleinere archiefbe waarplaatsen 'polyvalent' moeten blijven. Tegenwoordig treffen we specialisatie alleen aan in landen met zeer gevarieerde ar chiefbescheiden in verschillende talen (Israël, Joegoslavië). Archivaris, historisch onderzoek en hoger onderwijs Bautier onderscheidt tussen het beroepsmatig te verrichten werk (selectie, inventari satie enz.) door sommigen ook als historisch wetenschappelijk werk gekwalifi ceerd en het zuiver historisch wetenschappelijk werk; hij gaat er daarbij vanuit dat de archivaris niet alleen het recht maar ook de plicht heeft dat laatste te ver richten, dus zelf de archiefbescheiden te gebruiken als geschiedbronnen. Alleen zo is hij in staat andere wetenschappelijke gebruikers te begrijpen en te helpen. Boven dien wordt zijn prestige erdoor verhoogd, wanneer hij zelf publiceert of wanneer hij de stimulerende kracht is van een wetenschappelijk genootschap. O.a. in Duitsland, Oostenrijk, Frankrijk, Engeland en België hecht men veel waarde aan deze zuiver wetenschappelijke arbeid en men betreurt het dat zoveel tijd opge slokt wordt door werk van administratieve aard. Nog de meeste tijd voor weten schappelijk werk hebben zij die, zonder directeur te zijn, verbonden zijn aan cen trale of provinciale archieven. Van land tot land wisselt de gemiddelde tijd, die de archivaris kan besteden aan wetenschappelijk onderzoek: Duitsland 30 België 50 Frankrijk 28 Neder land 35 In België en Frankrijk is die tijd beschikbaar door beperking van het aantal diensturen van de archivaris tot ca. 30 per week. In Joegoslavië en Polen is bepaald wetenschappelijk werk opgenomen in de werkplannen der archieven. Dat het verrichten van wetenschappelijk onderzoek overigens in het algemeen ook gewaardeerd wordt blijkt daaruit dat er bij bevorderingen terdege rekening mee gehouden wordt. [309]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1970 | | pagina 27