Dr. G. W. A. Panhuysen vraagt of het niet mogelijk is de wintervergaderingen weer
in Utrecht te houden.
De voorzitter antwoordt, dat daartoe weliswaar in het verleden besloten is, maar dat
de mogelijkheden tot vergaderen in Amersfoort in verschillende opzichten gunstiger
zijn. Ingaande op een suggestie van dr. Struick voegt hij daaraan toe, dat het bestuur
reeds sedert enige tijd van plan is de volgende wintervergadering in Utrecht te beleg
gen, waarschijnlijk in het gebouw van Film en Wetenschap. Zowel dat instituut
als het daarnaast gelegen rijks- en gemeentearchief zouden dan bij die gelegenheid
bezocht kunnen worden.
H. W. van Veldhuizen, voorzitter van de Vereniging van Wetenschappelijke Archief
ambtenaren in Overheidsdienst, brengt namens die vereniging een punt naar voren.
Omdat het nog onzeker is hoe het zal gaan met de aansluiting van de VWAO bij het
Ambtenarencentrum kan zijn bestuur geen voorstel doen tot wijziging van de kontri-
butie. In de omstandigheden wordt de leden daarom aangeraden met de betaling van
hun kontributie te wachten.
Drs. A. L. Hempenius vraagt of rijksarchiefgebouwen inderdaad door de Rijksge
bouwendienst worden gebouwd en er daarbij voldoende wordt gelet op de open
baarheid van die gebouwen.
De voorzitter bevestigt het eerste en verklaart, dat het tweede alle aandacht heeft.
De vergadering wordt vervolgens gesloten. Men begeeft zich ter lunch en verzamelt
zich om twee uur weer om te luisteren naar een lezing van de heer A. G. van der
Steur over het onderwerp: 'De amateur en het historisch onderzoekDe spreker
geeft een uitvoerig exposé over de wijze, waarop de plaatselijke geschiedschrijving
zich in de verschillende Nederlandse gewesten sedert de 14de-15de eeuw heeft ont
wikkeld, en uit een aantal wensen ten aanzien van datgene, wat de archiefdiensten
zouden moeten doen om de plaatselijke geschiedschrijving door amateurs te stimu
leren. Nodig acht hij grotere toegankelijkheid van de archiefbronnen met behulp van
uitvoerige en heldere archiefgidsen, indices etc., en intensievere begeleiding door de
archiefambtenaar, dit laatste direkt tijdens het onderzoek en indirekt door middel
van kursussen voor amateur-historici.
Tijdens de diskussie na afloop van deze lezing merken dr. Struick en kollega Graaf
huis op, dat tenminste het gemeentearchief in Utrecht toch wel in hoge mate voldoel
aan datgene, dat de inleider eist.
Mr. F. C. J. Ketelaar verklaart naar zijn zin te weinig gehoord te hebben over de
invloed, die gemeente- en rijksarchivarissen in de 19de en 20ste eeuw alreeds op de
ontwikkeling der regionale geschiedschrijving hebben gehad. Daaraan wil hij toe
voegen, dat aan de door inleider gestelde eisen niet kan worden voldaan, voordat de
betrokken archieven zijn geïnventariseerd. Juist aan dat inventarisatiewerk moet nog
geweldig veel gebeuren, voordat de archivarissen in staat zullen zijn het creëren van
de overige noodzakelijke hulpmiddelen ter hand te nemen.
De inleider repliceert, dat hij zich van de invloed van de archivarissen op de regio
nale geschiedschrijving wel bewust is, maar dat hij de archivarissen als groep bewust
buiten beschouwing heeft gelaten, omdat zij geen amateurs zijn. Dat hier en daai
reeds gerealiseerd wordt of is waarom hij heeft gevraagd, is hem bekend, maar hij
[84]
meent, dat er nog vele archieven zijn, waar dat niet het geval is. Hij is van mening,
dat er naast een geschiedenis van de regionale geschiedschrijving behoefte is aan een
geschiedenis van het archiefwezen.
De voorzitter bedankt de heer Van der Steur voor zijn lezing en memoreert diens
verdiensten voor het bevorderen van de regionale geschiedschrijving. Hij meent te
weten, dat die verdiensten ook weldra officiële erkenning zullen vinden, daar de
Koninklijke Akademie van Wetenschappen inleider heeft voorgedragen voor het lid
maatschap van de Historisch Wetenschappelijke Raad. Drs. Renting hoopt, dat de
heer Van der Steur zowel binnen als buiten deze raad nog veel voor de regionale ge
schiedschrijving zal kunnen doen en beëindigt met het aanbieden van een kleine
attentie aan de inleider deze leerzame dag.
Jaarrede van de voorzitter van de Vereniging van Archivarissen in
Nederland, drs. R. A. D. Renting, uitgesproken op de ledenvergadering te
Amersfoort op 28 januari 1971
Geachte Collega's,
Tegen het eind van 1970 is het eerste verslag van de Archiefraad dat over 1969
met de aan de minister van cultuur, recreatie en maatschappelijk werk in dat jaar
uitgebrachte adviezen gepubliceerd. Een wens van ons en een behoefte van de
minister zijn daarmee gerealiseerd. Het is een verheugend voorbeeld van toepassing
van het beginsel van openheid met betrekking tot de besluitvorming.
In de eerste helft van 1970 zijn de centrale afdeling organisatie en efficiency van het
ministerie en de Archiefraad in nauw overleg gereed gekomen met respectievelijk
een belangrijk deel van het organisatierapport betreffende de rijksarchiefdienst en
een lijvig rapport met aanbevelingen ter oplossing van de bestaande problemen. De
minister zal, blijkens de memorie van toelichting op de begroting voor 1971 van haar
departement, zich op korte termijn beraden over de consequenties van een gehele of
gedeeltelijke aanvaarding der aanbevelingen. Voor de meesten van ons is de inhoud
der rapporten nog onbekend. Waar, zoals in deze aangelegenheid, niet te ontkomen
valt aan inwijding van enkelingen, zouden wij willen pleiten voor uitbreiding der
openheid,opdat zoveel geïnteresseerde en belanghebbende vakgenoten als maar mo
gelijk is tijdig kunnen meedenken. In het algemeen zouden wij intensivering en ver
snelling van de communicatie tussen enerzijds het ministerie en de Archiefraad en
anderzijds de in de Vereniging georganiseerde collega's op prijs stellen. Directe pu
blicatie van de adviezen en rapporten zouden wij in overweging willen geven.
Vorig jaar waren wij verheugd omdat de toegestane sterkte van het personeel der
rijksarchieven gebracht was van 143 op 163 medewerkers. Een jaarlijkse toename
van 20 medewerkers lag in het verschiet. Nog in de genoemde memorie van toelich
ting heeft de minister de uitbreiding van de personeelsformatie van de rijksarchief
dienst met 20 medewerkers een eerste stap genoemd in de richting van de aanpassing
van het personeelsbestand aan de behoefte. 'De eerstkomende jaren zal' ik citeer
[85]