zelf de oorkonden, ook al zijn die op hun beurt in het oorkondenboek opgenomen,
op gegevens betreffende deperdita moet onderzoeken.
Een tweede notenapparaat, naast de tekstkritische letternoten, ter verklaring van in
de oorkonden voorkomende plaats- en persoonsnamen, heeft Koch niet opgenomen.
De gebruiker zal dus wat dat betreft aangewezen zijn op de indices die aan het eind
van het gehele oorkondenboek zullen verschijnen. Aangezien het zeker nog wel wat
jaren zal duren voor het laatste deel gereed zal zijn, vraag ik mij af of het niet nuttig
zou wezen na het gereedkomen van het tweede deel reeds een voorlopige gestencilde
index op de eerste twee delen uit te geven.
Al lezend en bladerend in dit eerste deel van het oorkondenboek is het duidelijk dat
we hier te doen hebben met een werk van zeer hoog gehalte. Een bronnenpublicatie
van internationaal niveau, waarmee wij zowel de bewerker, zijn medewerker dr,
J. G. Kruisheer5 en de Academie, als de gebruikers van harte geluk kunnen wensen,
Het is te hopen dat ook voor de andere Noordnederlandse gebieden, afgezien van het
Sticht Utrecht waarvoor dr. F. Ketner reeds veel goed werk heeft gedaan, de oor
konden vóór 1300 eenmaal op een zo sublieme wijze toegankelijk zullen worden ge
maakt. Er zal eer het zover is, nog veel werk verzet moeten worden, en wij spreken
dan nog niet eens over het zo veel omvangrijkere veertiende-eeuwse materiaal! Het
is duidelijk, dat, willen veertiende-eeuwse oorkonden ooit enigszins te bewerken zijn.
historici en archivarissen nauw zullen moeten samenwerken. Goede inventarissen,
regestenlijsten en bruikbare ingangen op registers zijn nu eenmaal de hulpmiddelen
waarvan een uitgever van bronnen of een historisch onderzoeker, wil hij enigszins
efficient kunnen werken, totaal afhankelijk is.
P. A. Henderiki
Maandrekening van Zwolle 1399, uitgegeven door S. Elte (t) en Drs. F.C.
Berkenvelder (Uitgaven van de Gemeentelijke Archiefdienst van Zwolle,
no. 1). Zwolle 1970, VIII en 142 hlz., prijs 7,50.
De laatste jaren werden van verscheidene Oostnederlandse steden (Arnhem, Deven
ter, Zutphen) middeleeuwse stadsrekeningen uitgegeven. Op het belang van deze
rekeningen als geschiedbron heeft prof. W. Jappe Alberts herhaaldelijk gewezen.
Van Zwolle, welke stad over een vrijwel ononderbroken reeks rekeningen vanaf
1399 beschikt, was dit tot nog toe achterwege gebleven. Het is daarom verheugend,
dat het de Zwolse gemeentearchivaris Berkenvelder thans mogelijk is geweest als
no. 1 van de uitgaven van zijn archiefdienst een rekening van de stad Zwolle het licht
te doen zien.
•5 Kruisheer heeft meegewerkt aan de afwerking van deel I van het oorkondenboek,
en zal ook bij de bewerking van de volgende delen betrokken zijn. Mede in het kader
van zijn werkzaamheden aan het oorkondenboek heeft hij onlangs een studie voltooid,
waarop hij aan de Universiteit van Amsterdam is gepromoveerd, getiteld: De oorkonden
en de kanselarij van de graven van Holland tot 1299, 's-Gravenhage-Haarlem 1971, ver
schenen als deel 2 in de serie Hollandse Studiën, uitgave van de Historische Vereniging
voor Zuid-Holland en de Stichting Contactcentrum voor regionale en plaatselijke ge
schiedbeoefening in Noord- en Zuid-Holland.
[140]
Reeds jaren geleden maakte de in 1955 overleden Zwolse leraar en trouw archiefbe
zoeker Elte een plan voor deze uitgave en startte het transcriberen. Berkenvelder be
werkte de aantekeningen van Elte van de maandrekening van 1399, schreef er een
korte inleiding bij en voegde er een persoons- en plaatsnamenindex aan toe. In de
inleiding wordt uiteengezet, dat de administratie van de financiën van Zwolle in
handen was van de cameraars, d.w.z. 2 van de jaarlijks wisselende 12 schepenen, die
in het politieke jaar van 13 'maanden' (elk 4 weken durend) driemaal in de inlei
ding staat abusievelijk 'tweemaal' een 'maand' tevens als burgemeesters fungeer
den (het burgemeestersambt werd bij toerbeurt door een tweetal schepenen bekleed;
de 5 overige schepenparen waren dus tweemaal per jaar burgemeester). Zeker sinds
1390 noteerden de cameraars het gehele jaar door de inkomsten en uitgaven van de
stad. Onder 'maandrekening' verstaat men het register, waarin zij na afloop van elke
politieke 'maand', als weer twee andere schepenen als burgemeesters optraden, de
inkomsten en uitgaven verantwoordden. Aan de hand van deze uitvoerige maand
rekeningen, waarin ook bijv. de stadseigendommen en -schulden werden geboekt,
stelde men de jaarrekening samen. Van de periode van 1399 tot 1440 ontbreken enige
maandrekeningen, maar dan kan men de jaarrekeningen, die meestal identiek zijn
aan de maandrekeningen, raadplegen, terwijl voor de ontbrekende jaarrekeningen de
maandrekeningen kunnen worden gebruikt. De rekeningen vanaf 1440 tot in onze
tijd zijn volledig bewaard gebleven. Men rekende in Zwolle in de middeleeuwen met
koopmansguldens, verdeeld in 24 plakken van 8 Brabantse stuivers.
Bij het lezen van verscheidene posten zou ik als niet-ingewijde in de Zwolse en Over
ijsselse geschiedenis enige toelichting en achtergrond-informatie wensen; het ligt in
de bedoeling van de heer Berkenvelder na het verschijnen van een aantal rekeningen
aan deze wens te voldoen. Thans moet om een aantal redenen aan een uitgave zon
der annotatie prioriteit worden verleend. Het is te hopen dat deze aantrekkelijke uit
gave van de oudste overgebleven stadsrekening van Zwolle spoedig wordt gevolgd
door die van de jaarrekening van 1400.
P. H. J. van der Laan
Honderd Noord-Nederlandse oorkonden en akten uit de jaren 1254-1501,
verzameld door Dr. Jan Frederik Niermeyer. Wolters-Noordhoff N.V.,
Groningen 1970, 2de druk, 129 bladzijden, prijs f 17,50.
In een Ten Geleide' zet prof. dr. C. van de Kieft, hoogleraar in de middeleeuwse
geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, uiteen waarom een herdruk van
dit werk van zijn in 1965 overleden ambtsvoorganger Niermeyer gerechtvaardigd is.
Bronnenonderzoek blijft, ook sinds nieuwe oriënteringen, voor de geschiedweten
schap een primaire eis, waarvoor de historicus een wetenschappelijke vorming dient
te ontvangen; deze verzameling oorkonden is een nuttig hulpmiddel gebleken bij op
leidingen in de oorkondenleer aan universiteiten en rijksarchiefschool. Bovendien is
er sinds de eerste druk van 1939 nog steeds een groot gebrek aan goede publicaties
van laat-middeleeuwse oorkonden. In zijn in de herdruk weggelaten korte inleiding
[141]