Het Verdrag
Reeds in 1927 was een dergelijk Cultureel Verdrag tot stand gekomen, dat echter
door de economische crisis en de direct daaropvolgende tweede wereldoorlog nooit
echt effect heeft mogen hebben. Het lag dus voor de hand dat aan het einde van de
oorlog en daarna, rekening houdend met de inmiddels veranderde omstandigheden,
een nieuw verdrag tot stand kwam. Na en naast de meer politiek en economisch ge
richte Benelux, die dateert van 1944, werd dus op 16 mei 1946 te s-Gravenhage een
Verdrag getekend, dat als algemene doelstelling heeft door bestendig contact tussen
België en Nederland, de goede betrekkingen tussen beide landen op het gebied van
onderwijs, wetenschap en kunst op een hechte basis te grondvesten en tot ontwikke
ling te brengen' (Art. 1 van het Verdrag).
Met het oog op de problemen, die bij de uitvoering van het Verdrag naar voren zou
den komen werd een Gemengde Technische Commissie opgericht. Deze stelde weer
een aantal sub-commissies in voor speciale onderwerpen, als bijvoorbeeld voor de
wederkerige gelijkstelling van getuigschriften en effectus civilis van de universitaire
diploma's, voor het toneel en ten behoeve van de voorbereiding van vacantiecursus-
sen voor leraren en onderwijzers. Er werd gedurende de voorbije 25 jaar enorm veel
werk verzet op vrijwel alle terreinen van onderwijs, wetenschappen en kunst. Om
zich daarvan een beeld te vormen hoeft men het voorlopige Programma maar in te
zien van de manifestatiesgeorganiseerd ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van
het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag 1971dat in februari van dit jaar is uit
gegeven.1)
Een specifieke sub-commissie voor archiefproblemen werd echter niet opgericht.
Ondanks de uitdrukkelijke opvatting, dat de samenwerking tussen beide landen zich
niet per sé hoeft af te spelen binnen het kader van het Verdrag of van de Gemengde
Commissie en dat er daarnaast ruimte moet blijven voor particuliere initiatieven,
blijft dat toch een merkwaardige zaak. Hoe belangrijk die particuliere initiatieven
ook zijn, zij blijven moeilijk bestaan als zij niet tot solide instituten zijn gemaakt
voordat de werkers van het eerste uur, om welke reden dan ook, er het bijltje bij
neer (moeten) leggen.
Contacten op landelijk niveau
Eén van de oudste na de oorlog ontstane contacten was dat tussen de Vereniging van
Archivarissen in Nederland en haar Belgische zustervereniging. Op de algemene
ledenvergadering in 1948 kon de toenmalige voorzitter, mr. B. van 't Hoff, een res
pectabel aantal Belgische collega's verwelkomen, onder wie de voorzitter van de
archiefafdeling van de zustervereniging, dr. J. Lefèvre, die tijdens deze vergadering
verklaarde, dat de toenadering en groeiende samenwerking ook van hun kant bijzon
der op prijs werd gesteld. Regelmatig bleven daarna vertegenwoordigers uit Belgis
onze vergaderingen bijwonen, terwijl omgekeerd bestuursleden van onze Vereniging
naar België gingen, ook om voordrachten en lezingen te houden, maar vooral om op
de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in het andere land.
Dat klinkt allemaal erg positief. Toch zijn er duidelijke aanwijzingen dat alles niet zo
1 In mei 1971 verscheen een meer volledige 2e editie.
vlot verliep. Een plan, ontstaan tijdens een volgende algemene ledenvergadering, om
te komen tot regelmatige samenkomsten van Belgische en Nederlandse archivisten,
waarop vraagstukken besproken zouden kunnen worden, die beide groepen aangaan
of interesseren, is niet verwezenlijkt. De insider zal van de uiteraard gecompliceerde
oorzaken voor deze mislukking wel iets kunnen ophelderen, maar er is nooit iemand
op het idee gekomen daarover iets op papier te zetten, zodat het voor velen toch een
onoplosbaar raadsel zal blijven.
Alvorens op dit spoor verder te gaan wil ik hier en niet alleen omwille van de
chronologie eerst iets mededelen over de in dit verband belangrijkste gebeurtenis
van de afgelopen 25 jaar: de totstandkoming van de overeenkomst betreffende de
uitwisseling van archivalia, berustende in de Belgische en Nederlandse rijksarchie
ven, die in oktober 1953 getekend werd door de beide toenmalige algemene rijksar
chivarissen, C. Tihon en jhr. D. P. M. Graswinckel.
Deze overeenkomst is nog altijd belangrijk. Het lijkt mij dan ook goed er nog eens
de aandacht op te vestigen, met name omdat hierbij niet werd uitgegaan van het
'do ut des'-principe, dat nog altijd een te grote rol speelt bij archiefruil, met het ge
volg dat er vaak helemaal niets gebeurt, omdat de zogenaamde 'waarde' van de te
ruilen stukken verschillend is. De hier toegepaste formule is misschien niet volmaakt,
maar klinkt een goede archivaris toch gezond in de oren. Alle in Belgische rijksar
chieven berustende archiefstukken van in Nederland zetelende administraties of
autoriteiten werden aan de Nederlandse algemene rijksarchivaris overgedragen, ter
wijl omgekeerd alle in Nederlandse rijksarchieven berustende archiefstukken van in
het huidige België zetelende administraties of autoriteiten aan de Belgische alge
mene rijksarchivaris werden overgedragen.
Het is bovendien een blijvende overeenkomst. Dat wil zeggen dat ook de stukken,
die pas later te voorschijn zullen komen, zonder meer in deze uitwisseling zijn be
grepen. Dit laatste is een reden te meer om deze overeenkomst nog eens in herinne
ring te roepen. Zij houdt een blijvende opdracht in, die nooit helemaal voltooid zal
zijn. Dat het bovendien toch niet zo'n eenvoudige opdracht is kan misschien de ver
klaring zijn dat het reeds in de overeenkomst vermelde, nog 'nader aan te duiden ge
deelte van de zogenaamde Gelderse Rekenkamer te Roermond', thans, bijna acht
tien jaar later, nog steeds niet is overgedragen.
In 1961 werd op verzoek van de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad,
daartoe geadviseerd door de Gemengde Technische Commissie voor de uitvoering
van het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag, een Commissie opgericht voor de
uitgave en bewerking van gemeenschappelijk historisch bronnenmateriaal. De Bene
luxraad stelde voor dit materiaal te publiceren en te bewerken voor de Bourgon
dische tijd en de Duitse Bond en daarnaast tevens aandacht te besteden aan de studie
van de archieven bewaard te Rijsel, alsmede aan de taalgeschiedenis.
De eerste vergadering van de Commissie vond plaats in november 1961 te 's-Graven
hage. De algemene rijksarchivarissen van België, Nederland en Luxemburg, Sabbe,
Hardenberg en Goedert namen eraan deel. Op deze oriënterende vergadering wer
den de verschillende projecten besproken. Tijdens de tweede vergadering in februari
1962 werden twee projecten aangewezen, die de voorkeur hadden:
[118]
[119]