Frankering van formulieren bestemd voor de
uitleenadministratie van de archiefdienst
VIJFENTWINTIG JAAR
CULTUREEL AKKOORD
De contacten tussen
Belgische en Nederlandse
archivarissen sinds 1946
De heer Dijkstra van de vierde afdeling van het Algemeen Rijksarchief bericht ons,
dat de uitleenadministraties bij zowel de gemeentelijke als de rijksarchiefdiensten
door de posterijen voortaan op gelijke wijze behandeld zullen worden als die afde
lingen bij bibliotheken wat betreft de frankering van de door de betreffende admini
straties gebruikte voorgedrukte (kaart)formulieren.
Dit houdt in, dat men nu ook in de archiefdiensten voorgedrukte (kaart)formulieren,
te gebruiken hetzij voor het aanvragen van zich elders bevindende archivalia, hetzij
voor ontvangstbevestiging (door particulieren) betreffende hen uit de bibliotheek
van het archief toegezonden werken, als 'drukwerk' tegen het daarvoor geldend post
tarief kan (laten) verzenden.
Gebruikt men voorgedrukte kaart-formulieren, dan dient hierop de aanduiding
'DRUKWERK' voor te komen.
Verzendt men bedoelde formulieren in envelop, dan plaatse men de aanduiding
'drukwerk' op de envelop, welke laatste open ter post bezorgd moet worden.
Een en ander volgt uit een aan het Algemeen Rijksarchief gericht schrijven van de
Centrale Directie van de P.T.T., waarin onder meer het volgende werd vermeld:
'Het doet mij genoegen U te kunnen mededelen, dat er aanleiding is gevonden om
voor de formulieren, in gebruik bij de uitleendienst van een archief dezelfde facili
teiten toe te staan als voor formulieren, in gebruik bij de uitleendienst van een biblio
theek.
Binnenkort zullen dienaangaande richtlijnen worden verstrekt aan de kantoren, zodat
in het vervolg de door U bedoelde kaart-formulieren tegen het tarief der gedrukte
stukken kunnen worden verzonden.'
Aanleiding tot een en ander was het verzoek van een gemeentearchivaris, tevens
bibliothecaris, na te gaan, waarom bij verzending van formulieren, in gebruik bij de
uitleendienst van zijn archief hoger porto verschuldigd was dan wanneer zulks ge
schiedde van gelijksoortige formulieren voor zijn bibliotheek.
Tevens werd verzocht te trachten hierin verandering te brengen. Zoals uit het voor
gaande blijkt heeft de directie der P.T.T. op sympathieke wijze hiertoe haar mede
werking verleend.
[116]
Toen in het najaar van 1970 door de redacteur aan mij gevraagd werd om, bij gele
genheid van het 25-jarig bestaan van de het Belgisch-Nederlands Cultureel Verdrag
in 1971, voor dit blad een overzicht te maken van de contacten, die er de laatste 25
jaar zijn geweest en die thans nog bestaan tussen de archivarissen van beide landen,
realiseerde ik mij niet hoe moeilijk het is om daarin enig inzicht te krijgen, voor
iemand die een groot deel van die contacten niet zelf heeft meebeleefd en doorge
maakt.
Als ik dat wel had beseft had ik het zeker niet op mij genomen, want er was al een
zekere huiver, omdat in een dergelijke bijdrage allerlei zaken en de daarachter staan
de personen ter sprake moeten komen en daarmee toch altijd enigszins beoordeeld
worden, die nog volop aan de gang zijn, misschien op gang zullen komen of waar de
eerste vaart alweer, maar pas sinds kort, uit is. Voor zo'n beoordeling ben ik zeker
niet competent. Deze bedenking werd nog versterkt door een aantal gesprekken,
waarbij bleek dat de resultaten van het Verdrag op archiefgebied bijzonder mager
waren. De conclusies van deze gesprekken zou men aldus kunnen samenvatten: Er
zijn weinig contacten en wat er bestaat is bovendien vrijwel allemaal los van het
Verdrag voortgekomen uit particuliere initiatieven. Verder is alles zo afhankelijk
van een paar mensen, die er veel van hun activiteit aan geven, dat er voldoende
grond is voor de vrees, dat deze contacten zullen verslappen zodra deze mensen uit
vallen. Dat dit zo is, maakt ook de contacten nog steeds te vrijblijvend, zodat er bij
voorbeeld amper sporen aangewezen kunnen worden van Nederlandse invloed op
de Belgische wijze van inventariseren van archieven, terwijl anderzijds de Neder
landse archivarissen nog steeds te weinig geschiedkundig werk leveren van het hoge
niveau dat in België wordt bereikt.
Ondanks deze bezwaren heb ik toch de uitnodiging aanvaard. Het resultaat is deze
kritische bijdrage. Daarin is een poging gedaan een aantal gegevens te verzamelen
en op een bepaalde wijze te rangschikken om zo in staat te zijn de zoëven om
schreven pessimistische visie daaraan te toetsen en er tevens één of meer suggesties
uit te kunnen afleiden voor de toekomst.
[117]