stad Kiel respectievelijk van de hand van Kurt Hector en Hedwig Sievert. Het blad
vervolgt met een bijdrage van Alfred Wagner over 'Die Unesco und das Archivwe-
sen'. In deze organisatie zijn archiefaangelegenheden ondergebracht in de hoofdaf
deling D.B.A. (Departement of Documentation, Libraries and Archives). Uiteraard
houdt men zich hier bezig met internationale contacten, conferenties, subsidiëring
van publicaties etc. Voorts bestaat een belangrijk deel van de taak van de Unesco in
het stimuleren en ondersteunen van archiefdiensten in de ontwikkelingslanden. Zo
staat de Unesco een reizende microfilm-apparatuur ter beschikking waarmee van
land tot land zeer belangrijke of zich in zeer slechte staat bevindende archiefbestand
delen worden verfilmd.
Helmut Richtering geeft een helder beeld van de educatieve werkzaamheden door de
Franse archieven opgezet. De Service Educative is sinds een 20 jaar een integrerend
bestanddeel binnen het Franse archiefwezen. Dit land ligt hiermede voor op Duits
land en wellicht niet alleen op dit land! Misschien is het zinvol om te memoreren dat
men in Frankrijk onder de 'Service Educative' een aparte taak verstaat verricht door
een apart personeelsbestand, dat regelmatig contact heeft met het schoolwezen
d.m.v. cursussen, excursies en tentoonstellingen. Parijs speelt in dit geheel een bijzon
dere rol door het permanent karakter van het Musée d'histoire de France' dat in
1950 door Charles Braibant bij de Archives Nationales opgericht werd.
Hierna volgen nog enkele kleinere bijdragen o.a. van Hans Janknecht over de vrij
heid van archiefonderzoek in het jongste verleden met daartegenover het recht van
individuele personen op bescherming van de privé-sfeer. Het tijdschrift besluit met
de bekende rubrieken. Onder de berichten zijn verslagen opgenomen van bijeenkom
sten van archieffunctionarissen uit het bedrijfsleven en uit de communicatiemedia.
Deze groeperingen zijn in Duitsland aanzienlijk meer in de archiefwereld geïnte
greerd dan in Nederland het geval is.
Het laatste nummer van de jaargang 1969 biedt ons in de eerste plaats een aantal ge
gevens over het nieuwe gebouw van het Hauptstaatsarchiv te Stuttgart gevolgd door
de toespraken, die bij de opening deze zomer gehouden zijn. De 'Archivalische Zeit-
schrift', zo wordt in vooruitzicht gesteld, zal over dit in Beieren gelegen gebouw uit
voerige technische details verstrekken. Wel kan men uit deze bijdrage reeds opma
ken, dat er een interessant archiefgebouw verrezen is met vier ondergrondse verdie
pingen, waarvan er drie door het depot ingenomen worden. Uit stedebouwkundig
oogpunt kon er namelijk geen hoog gebouw verrijzen; tevens lijkt mij, dat men de
vernietiging van 1944 door deze bouwvorm niet voor herhaling vatbaar heeft willen
doen zijn.
In deze aflevering volgen verder artikelen van Helmut Croon over 'Die Personal-
akten bei den Stadten und Gemeinden', van Horst Pohl getiteld 'Ordnungsmethoden
im Archiv für bildende Kunst' en kleinere bijdragen van H. J. Müller-Gellert 'Daten-
verarbeitung und Automation in einem Filmarchiv' van W. Abel en H. H. Möller
'Publicationen und archivalische Quellen zur Preis- und Lohngeschichte' en van
Christiane Thomas over de achtste Oostenrijkse archiefdag in Graz op 19 mei 1969
gehouden. Ik ga alleen nog op de eerst genoemde bijdrage in, daar het probleem van
de ruimte ingenomen door de persoonsdossiers bij alle overheidsdiensten ten gevolge
[68]
van de enorme uitbreiding van de in dienst zijnde personen zich niet alleen in West-
Duitsland voordoet. Vernietiging, vernietigingstermijnen, selectieve bewaring uit
verschillend oogpunt en verfilming van bescheiden zijn onderwerp van behandeling,
zonder dat de schrijver algemeen geldende regels opstelt, aangezien de aard en de
omvang van het bestuur van plaats tot plaats in uitvoering en functie verschillen en
er daarnaast ruimte moet zijn om aan het historisch belang tegemoet te komen.
De vierde aflevering van der Archivar besluit met de bekende rubrieken verordenin
gen, ditmaal van gemeentearchiven over de periode 1954-1967, berichten uit binnen-
en buitenland, literatuurbespreking, personalia en necrologieën. B.W.
De eerste aflevering van 1969 van de Journal of the Society of Archivists (III, 9)
staat in het teken van het eeuwfeest van de Royal Commission on Historical Manus
cripts. R. H. Ellis, die in 1962 een artikel publiceerde over de geschiedenis en de
werkwijze van de commissie1, behandelt nu het ontstaan van dit lichaam en de ver
anderingen, die zich in de laatste jaren in zijn positie hebben voorgedaan. Voor wat
deze nieuwe organisatie met nieuwe taken betreft, alsmede over hetgeen Felicity
Ranger schrijft over The National Register of Archives, 1945-1969, kunen wij voor
een groot deel geïnformeerd worden door de tekst van de voordracht, die Sir David
L. Evans op de Studiedagen voor archief ambtenaren in 1960 hield over Family ar
chives2. H. M. G. Baillie geeft een overzicht van het gebruik van de rapporten,
indexen en andere ingangen tot de archieven, die de Historical Manuscripts Com
mission ten dienste staan. J. Brooke somt de moeilijkheden op, die zich voordoen
bij de publicatie van de papieren nalatenschap van de Britse prime ministers uit de
19e eeuw. Alles uitgeven is onmogelijk. Een kalendermatige uitgave, waarbij de be
langrijke stukken in hun geheel worden overgenomen en de minder belangrijke in
uittreksel of enkele vermelding, voldoet niet wegens het subjectieve karakter. Beslo
ten werd om over een bepaalde periode uit de carrière van de minister en dan liefst
rond een belangrijke politieke gebeurtenis alles te publiceren. Begonnen wordt met
Wellington en Gladstone. Onder de ietwat alarmerende titel: Out of control
leverde R. H. Ellis een tweede bijdrage, waarin hij zijn gedachten laat gaan over de
uitvoer uit Engeland van manuscripten en (familie)archieven. Voor spoorweg
enthousiasten is bijzonder aantrekkelijk wat E. H. Fowkes schreef over Sources of
history in railway records of British Transport Historical Records. De oude Engelse
spoorwegprenten die in het begin van 1969 in het Utrechtse Spoorwegmuseum te
zien waren krijgen er een extra dimensie door. Er waren bijna 1300 spoorwegmaat
schappijen en van meer dan duizend berusten de archieven in de bewaarplaatsen van
British Transport Historical Records in Londen, York en Edinburgh.
Shorter Communications openen met de iconografie van het erbij afgebeelde monu
ment van de archivaris John Jones uit 1630 in Gloucester, geschreven door Irvine
1 Gerefereerd door dr. W. S. Unger in Ned. Archievenblad 1964, blz. 29-30.
2 Gepubliceerd in Ned. Archievenblad 1960, blz. 164-176.
[69]