Kroniek
Buitenlandse archivistische literatuur
The American Archivist van januari 1969 begint met het op 1 oktober 1968 door
Clifford K. Shipton uitgesproken presidential adress, getiteld The Archivist and
Service. Spreker ging vooral in op de voordelen van de microfotografie en de pro
blemen die zich daarbij voordoen. C. M. Snyder vertelt de geschiedenis van de na
gelaten papieren van president Millard Fillmore 1850-1853. D. H. Perman vraagt
zich af wat de computer voor de sociale wetenschappen kan betekenen en legt de
nadruk op het belang van eenzelfde coderingssysteem bij de archieven en verzame
lingen. D. L. Lewis probeert te komen tot criteria van vernietiging van stukken uit
bedrijfsarchieven. H. B. Cox gaat de invloed van de publicatie van een manuscript
na op de waarde van het oorspronkelijke handschrift.
Bij de boekbesprekingen een gunstig oordeel van C. E. Callier over het Reperto
rium van Inventarissen van Nederlandse Archieven, al schrijft de recensent won
derlijk genoeg de eerste druk aan J. Meinema en de tweede aan W. J. Formsma en
B. van 't Floff toe.
In de rubriek kerkelijke archieven trof ons de mededeling, dat aan het Calvin Col
lege and Seminary een studie van de Nederlandse immigratie, 1847-1877, per com
puter wordt voorbereid, waarin zullen worden opgenomen namen, aantallen, plaat
sen van herkomst, beroepen en godsdienstige overtuigingen van de immigranten.
Barbara J. Kaiser opent de aflevering van april met een beschouwing over de
moeilijkheden, die een archiefbeheerder kan hebben met schenkers van hedendaag
se verzamelingen. Ter sprake komen overdracht van een archief in gedeelten, be
perking van de openbaarheid en de hulp aan de schenker, die zijn vroegere docu
mentatie weer nodig heeft. N. Falco won de Gondas Memorial Award 1968 voor
het beste ongepubliceerde essay over enig aspect van de geschiedenis of admini
stratie van archieven met zijn studie over het opsporen van archivalia betreffende
de geschiedenis van de Staat New York in Engelse, Nederlandse en Franse archie
ven van 1841 tot 1844. Het werk werd verricht door John Romeyn Brodhead, die
in 's-Gravenhage zelfs door een zeer geïnteresseerde koning Willem II werd ont
vangen. In Amsterdam raadpleegde hij ook het archief van de Hervormde Classis,
waarin hij veel vond over de Hollandse kerk in Amerika. R. W. Wagner behandelt
problemen en vooral de hoge kosten bij de restauratie van films. Over de interna
tionale ontwikkeling van het archiefwezen na de Table Ronde in Washington in
1966 is een uit het Frans vertaalde bijdrage van Charles Kecskeméti opgenomen.
Hij signaleert de medewerking van een sterk toenemend aantal landen, meer echte
[64]
samenwerking en discussie en ruimere financiële armslag door de steun van een
aantal instellingen zoals Ford Foundation en Rockefeller Foundation. R. J. Vecoli
van de Universiteit van Minnesota wijst op de belangrijke plaats die de immigratie
in de geschiedenis van de Verenigde Staten inneemt en op het belang dat in vei
band daarmee de Immigration Studies Collection van zijn universiteit heeft. H.
Monroe, die de papieren van Jefferson Davis uitgaf, laat zijn gedachten gaan over
het uitgeven van historische bescheiden. Hoe belangrijk het is, dat zij door verme
nigvuldiging in druk aan de kans op vernietiging door een ramp ontkomen, moge
blijken uit het feit, dat de hiervoor genoemde door John Romeyn Brodhead ver
zamelde gecopiëerde archivalia in 1911 door brand verloren gingen. Gelukkig waren
zij toen reeds alle in druk gepubliceerd.
Uit de News Notes noteren wij alleen het bestaan van het National Weather Re
cords Center in Asheville N.C. en het belang dat daar aan dagboeken van particu
lieren gehecht wordt om gegevens over het weer te krijgen uit de tijd dat er nog
geen of slechts enkele meteorologische instituten bestonden (Het K.N.M.I. is van
1854).
De juli-aflevering wordt door J. B. Rhoads, Archivist of the United States, geopend
met een verhandeling over The Historian and the New Technology, waarin hij
stelt, dat de computer in de archieven voor drie doeleinden gebruikt zou kunnen
worden. Hij zou kunnen dienen als bron van gegevens, waar over een bepaalde per
soon of zaak iets in de archieven voorkomt. In de tweede plaats zouden alle inven
tarissen in de computer verwerkt moeten worden en vergeleken met de vragen, die
onderzoekers aan de archieven stellen. Dat zou de archivaris veel kunnen leren
omtrent de mogelijkheid vragen te beantwoorden aan de hand van de bestaande
ingangen tot de archieven en tevens zou blijken in hoeverre de vragen gesteld wor
den met kennis van en inzicht in de opbouw van de archieven. Inventarissen zijn
opgebouwd aan de hand van de organisatie van de instelling, die het archief pro
duceerde, en van die competenties weet de onderzoeker, die het om ontwikkelingen
en gebeurtenissen gaat, vaak niets af. Het zou ten derde een grote vrijheid voor de
archiefgebruikers meebrengen als het materiaal uit de archieven vrij van het voor
een gedrukte inventaris nodige systeem als een bank van gegevens in de computer
opgeslagen en zo makkelijk raadpleegbaar zou zijn. Barbara Fisher bespreekt ver
volgens de Byproducts of Computer Processing en noemt daarbij o.a. het signale
ren van het bestaan van dubbelen van bepaalde stukken in hetzelfde of in meer
dan een archief.
De volgende drie artikelen zijn gewijd aan kerkelijke archieven. Wij noemen alleen
de auteurs en de titels: A. R. Suelflow: Maximum and Minimum Standards for
Religious Archives; V. N. Bellamy: Financial Sources for Church Archival Pro
grams; J. M. Kinney: Archives of the General Convention of the Episcopal
Church. Daarna volgen twee bijdragen over bedrijfsarchieven: R. W. Lovett: The
Status of Business Archives en J. H .Archer: Business Records: The Canadian
Scene. Tenslotte schreef J. M. Merrill over The Naval Historian and His Sources.
Ziet men de grote diversiteit van bronnen en van de plaatsen, waar die bewaard
zijn, en denkt men dan terug aan de artikelen, waarmee deze juli-aflevering open-
[65]