te dresseren door speculatien, doch deze vielen alderongelukkigst voor mij uit. En
toen ik met UWEG als vriend verkeerde, zal het Uw nog wel voorstaan, dat ik ver
trouwelijk mededeelde de schadens, die mij troffen, en dat ik mij menigmaal be
klaagde over geldleeningen aan Leden van de orde, waaronder ik gebukt ging.' De
rest van deze brief, die uit het buitenland geschreven moet zijn, is voornamelijk aan
zelfbeklag om zijn vermoedelijk weinig rooskleurige omstandigheden gewijd. Het
lijkt niet waarschijnlijk, dat met die 'onvoorziene gebeurtenissen' uit 1822 de strub
belingen bij het beheer der kapittelarchieven bedoeld zijn, want zijn maandsalaris
van 100 in die functie was in deze van te weinig betekenis. De Jaarboeken van het
Koningrijk der Nederlanden van de Geschiedschrijver des Rijks Martinus Stuart
vermelden in het jaar 1822 alleen de regeling der Staatsschulden door de instelling
van het Amortisatie-Syndikaat. Zou De Vos in Nederlandse staatsschulden hebben
willen speculeren?
Intussen had men te Utrecht niet stil gezeten en er was een civiele procedure inge
steld met de eis tot het doen van rekening en verantwoording van het gevoerde be
heer. De rechter van instructie Mr. J. C. Martens hoorde te Utrecht op 8 en 11 Fe
bruari 1828 de getuigenissen van de leden der commissie van onderzoek baron van
Haersolte en Mr. VerLoren, terwijl de vrederechter van Goor ten laatste op 19 April
naar het huis Warmelo bij Diepenheim ging om er namens de rechter van instructie
te Almelo de getuigenverklaring van baron Sloet ,die oud en ziekelijk was, te ver
nemen. Uit de verklaring van eerstgenoemde valt te noteren, dat men sedert het be
gin van 1826 de rentmeester had 'gesuspecteerd van groote onachtzaamheid', hetgeen
dan tot het onderzoek met de gevolgen van dien zou hebben geleid. Uit hetgeen hier
boven is gezegd, blijkt wel, dat de orde, ondanks die boze vermoedens, toch nog
weer een jaar heeft laten verstrijken, eer de commissie van onderzoek werd aange
wezen. Op 22 December 1828 eindelijk ook toen ging de rechtspraak niet vlug
kwam de zaak voor de Rechtbank te Utrecht. De gedaagde, die niet was verschenen,
werd tot het doen van rekening ten overstaan van een rechter-commissaris veroor
deeld en op 31 December werd het vonnis aan zijn woning betekend. Aangezien zijn
woon- of verblijfplaats onbekend was, volgde aanplakking bij de Rechtbank.
Natuurlijk verscheen de veroordeelde niet voor de rechter-commissaris op de vast
gestelde datum van 21 Januari 1829 en dus werd tegen hem defaut verleend, d.w.z.
dat hij bij verstek in gebreke werd gesteld. Even natuurlijk is het, dat hij tegen het te
zijnen aanzien gevelde verstekvonnis geen verzet heeft aangetekend en zo moest het
verdere onderzoek van zijn zaak wel tot een behandeling door de strafrechter leiden.
Op 7 Januari 1830 stelde het Hoge Gerechtshof te 's-Gravenhage de voortvluchtige
C. P. de Vos in staat van beschuldiging en het laatste bedrijf van het drama vond
voor het Hof van Assisen te Amsterdam plaats4. Op 25 april 1830 werd hij voor dit
college gedagvaard tegen de zitting van de 7e Mei. De dagvaarding werd na trom
melslag gepubliceerd door aanplakking aan zijn laatste woning en aan het stadhuis,
beide te Utrecht. Ter zitting van 7 Mei 1830 werd zijn naam afgeroepen, maar, hoe
kon het anders, opnieuw bleek hij niet verschenen te zijn en het gevolg was wederom
4 Het archief van dit Hof, waarbij ook het dossier betreffende de zaak tegen Chr. P. de
Vos berust, wordt in het Rijksarchief te Haarlem bewaard. In dat dossier bevinden zich
tevens de stukken betreffende het civiele proces voor de Rechtbank te Utrecht.
[54]
een veroordeling bij verstek. Bij een arrest van dezelfde datum verklaarde het Hof,
dat alle tegen de voortvluchtige C. P. de Vos gevoerde procedures regelmatig en
overeenkomstig de wet waren, en gaat dan voort:
'Suspendeert denzelven C. P. de Vos in de uitoefening zijner regten van burger
schap;
Ordonneert dat zijne goederen zullen worden gesequestreerd gedurende zijne con-
tumacie;
Ontzegt hem gedurenden dienzelfden tijd alle aanspraak in regten;
Verklaart voorts meergemelden C. P. de Vos schuldig aan diefstal gepleegd jegens
zijne meesters, tijdens hij bij dezelven als rentmeester voor loon in vasten dienst
was;
Condemneert den alzoo schuldig verklaarden C. P. de Vos om te worden gebragt
ter plaatse alwaar men gewoon is voor dit Hof executie van Crimineele Justitie te
doen, en aldaar op een schavot gedurende een half uur te worden te pronk gesteld,
met een papier of bord op de borst, waarop de misdaad zal zijn uitgedrukt;
Confineert denzelven voorts nog den tijd van acht achtereenvolgende jaren in een
tuchthuis om aldaar door zijnen arbeid zijn onderhoud te gewinnen.'
Hierna volgde dan nog een veroordeling in de kosten van het geding, maar deze
zullen wel niet betaald zijn geworden.
De veroordeelde heeft zich aan zijn straf weten te onttrekken door naar Engeland
te vluchten en daar weigerde de Regering zijn uitlevering op grond ener wijziging
in de Alien Bill, die in 1826 had plaats gevonden. De Nederlandse gezant te Londen
schreef bovendien aan de Minister van Buitenlandse Zaken reeds in een brief van
12 Augustus 1828 toen was de gewezen rentmeester dus reeds in Engeland -
nog informaties naar hem te hebben ingewonnen, 'mais personne ne sait rien dudit
de Vos, ni de sa concubine'. Uit het jaar 1830 is ook zijn signalement bekend: 'zijn
de middelmatig van lengte, hebbende een rond aangezicht, laag voorhoofd, bleeke
kouleur, blond hair en wenkbraauwen, blaauwe oogen, gewone neus en mond,
blonde baard met kleine bakkebaarden, dragende een naturel pruik), sprekende
op eene lijmige wijze, gaande eenigzints trekkebeenend, voor over bukkende en met
de armen veel beweging makende in het gaan'.
In Engeland is De Vos hertrouwd met een Utrechtse, zijn vriendin wellicht, die zijn
ballingschap had gedeeld; Amalia Christina de Lange, gedoopt in de Lutherse kerk
24 April 1793, dochter van Johan Adam de Lange en Wilhelmina Sophia Elisabeth
Conradina Rest. Uit dit huwelijk werd op 20 Maart 1831 te Wanstead (Essex) ten
Noordoosten van Londen een zoon John William geboren, die naar de ouders der
vrouw was genoemd, en in 1834 een dochter Joanna, voor wier vernoeming beide
grootvaders in aanmerking kwamen. In 1846 is het gezin naar Antwerpen ver
huisd, waar de zoon eerst een winkel en later een tabaksfabriek had. Christiaan
Paulus, die bij zijn zoon in die fabriek werkte, is te Antwerpen op 21 October 1857
overleden. Zijn vertrek naar België zal wel pas geschied zijn, toen hij zekerheid
had, dat hij niet meer zou worden uitgeleverd, maar het risico van een reis via
Nederland zal hij toch wel niet hebben aangedurfd. Vermoedelijk heeft hij zijn ge
boorteland nooit meer teruggezien. Door de zoon uit zijn eerste huwelijk heeft hij
in ieder geval nog afstammelingen verkregen. A. J. van de Ven
[55]