niet te kunnen dragen, en dit heeft hem dan ook in ernstige moeilijkheden gebracht.
Een dossier te dezer zake berust in het archief der Duitse Orde1.
Bij zijn decreet van 27 Februari 1811 had Napoleon tezamen met de kapittelen ook
de Balye van Utrecht opgeheven, maar dit instituut herleefde door de wet van 8
Augustus 1815, no. 55, Stbl. no. 43, en werd in het bezit zijner eigendommen en kapi
talen hersteld, voorzover deze niet onder het Franse bewind waren verkocht of
afgelost.
Blijkens de considerans der wet geschiedde de wederinstelling op verzoek van be
langhebbenden, die hiervan dus niet onkundig zullen zijn geweest. Voorlopig echter
stonden de bezittingen nog onder het beheer der Domeinadministratie en de Koning
benoemde in Februari 1815 C. P. de Vos tot rentmeester, 'onafhankelijk van de toen
nog hangende decisie over het lot der orde'. In deze functie, waarin hij met Z.M.'s
vertrouwen was vereerd, voerde hij de administratie 'tot volkomen genoegen' van
het Gouvernement en gaf hij 'blijken van goed oordeel, ervarenis en orde'. In de
kapittelvergadering van 3 October 1815 werd hij op voordracht van de landcom
mandeur bij meerderheidsbesluit tot rentmeester aangesteld, maar drie comman
deurs lieten aantekenen, dat dit hun instemming niet had-. Aan die functie zal hij
wel meer tijd hebben besteed en hebben moeten besteden dan aan zijn werkzaamhe
den als archivaris der kapittelarchieven, een ambt, dat voor hem een nevenfunctie
geworden zal zijn. Wel moet hij door zijn ambt als makelaar in vaste goederen enz.
enigermate administratief onderlegd zijn geweest en hij moet ook het vertrouwen
van landcommandeur en commandeurs hebben genoten. Hiervan heeft hij dan ook
door het plegen van malversaties een schromelijk misbruik gemaakt, maar dat hij
ruim twaalf jaar de gelegenheid er voor heeft gehad, duidt ook op een ontstellend
gemis aan controle. Ten laatste is de kruik, die zo lang te water was gegaan, dan toch
gebroken: op 26 luni 1827 werd de rentmeester provisioneel in zijn bediening ge
schorst en een commissie van onderzoek ingesteld. Zij bestond uit de commandeurs
F. W. baron Sloet van Warmelo en A. F. R. E. baron van Haersolte benevens de
Utrechtse advocaat Mr. P. VerLoren. Het rapport, dat zij in het begin van Septem
ber uitbracht, was duidelijk en vernietigend. De administratie bevond zich in 'be-
droevingswaardige staat' en de rentmeester zelf wordt beschuldigd van 'verregaande
onachtzaamheid' en van 'kwade trouw'. De commissie vermoedde, dat de admini
stratie met opzet in verwarring was gebracht om het onderzoek te bemoeilijken. Een
door haar opgemaakte 'pertinente staat' becijferde het tekort in de kapitaalkas op
31.258,03 en het bedrag aan vermiste effecten en obligatiën (schuldbekentenissen)
op 31.711,64. Door het niet boeken van aanzienlijke ontvangsten was een bedrag
van 21.026,18% verzwegen, terwijl het kastekort ƒ41.894,12 beliep. Van bijna alle
hofsteden en landerijen ontbraken de pachtcontracten.
In een in het dossier berustende brief van 30 Juni 1827, wellicht aan de landcom
mandeur G. W. baron de Vos van Steenwijk gericht, had de secretaris der Orde Mr.
1 Stukken betreffende het wanordelijk beheer door de rentmeester-generaal Chr. P. de
Vos. Met rapport der commissie van onderzoek, benoemd in 1827, 1827-1830, Afd. 1811-
1950, Inv. no. 175. Het woord wanordelijk is hier wel een eufemisme.
2 Extract uit de resolutiën der orde in het in noot 4 te vermelden procesdossier. Op
4 October 1815 werd de rentmeester beëdigd.
[52]
J. H. Cazius nog kunnen schrijven: 'De schuldeischers groeyen bij het uur aan. Gis
teren was hij disperaat, men liet de Doctor en de Familie halen, waardoor wij zeer
ontsteld waren.' Toen was de rentmeester dus nog in de stad, maar in haar rapport
deelde de commissie mede, dat hij overhaast was vertrokken en zijn verblijfplaats
onbekend. Zijn vaste goederen waren tot boven de waarde bezwaard, terwijl hij een
huurhuis (aan de Kromme Nieuwe Gracht) tot woning had. Verder waren er nog
particuliere crediteuren, te wier bate zijn meubelen, paarden en rijtuigen zouden
worden verkocht. Uit de vermelding van deze laatste zou misschien kunnen worden
afgeleid, dat de man een te grote staat heeft gevoerd, want is een auto tegenwoordig
eigenlijk een voorwerp van dagelijks gebruik, het bezit van eigen equipage en dus
misschien ook eigen personeel wekt de schijn van een zekere luxe. En had hij voor
dienstreizen niet van een diligence gebruik willen maken, dan bestond er de moge
lijkheid van een huurrijtuig. Dat de gelden met Wijntje en Trijntje zouden zijn ver
daan, wordt in de stukken niet gezegd. De conclusie der commissie lag voor de hand:
de rentmeester diende ontslagen te worden. In een recapitulatie van de staat der
'Generale Kas' werd het tekort in totaal berekend op het forse bedrag van
107.960,97^2, zijnde 44.832,05y2 in de kas der inkomsten en 63.128,92 in de kas
der kapitalen.
Het dossier in het archief der Duitse Orde bevat nog een tweetal brieven, die enig
licht op de zaak werpen. De plaats, vanwaar zij geschreven zijn, is er jammer genoeg
niet vermeld. De eerste, van 15 Juli 1827, is een afscheidsbrief van De Vos, gericht
aan landcommandeur en commandeuren en hij is voornamelijk gevuld met zelfbe
klag. Dat er, gelijk hij zegt, door de aanstelling van een commissaris op zijn kantoor
nog veel gered had kunnen worden, en dat hij dan zijn particuliere crediteuren in
jaartermijnen zou hebben kunnen afbetalen, lijkt op zijn minst twijfelachtig, gezien
het grote bedrag, dat volgens de huidige koopkracht van de gulden enige malen ver
menigvuldigd zou moeten worden. Indien hij toen het land nog niet verlaten had en
slechts ergens was ondergedoken, dan blijft het in onze ogen toch merkwaardig, dat
geen bevel tot in hechtenis neming tegen hem is uitgevaardigd. Plan om te emigreren
had hij stellig wèl, want hij schreef: 'In de meeste angst moet ik nu in een ander land
mijn onderhoud zoeken, een zwervend leven aannemen, afgescheiden van mijn
familie, kinderen en verdere betrekkingen, als vreemdeling zal ik ronddwalen'. Ver
der beklaagt hij zijn kinderen3, die aan de gang van zaken geen deel hebben gehad,
en over wier lot hij bezorgd is. Volgens de briefschrijver zal bij onderzoek blijken,
dat aan een 'opulente levenswijze' de ramp niet te wijten valt. In een brief van 20
April 1828 aan Mr. VerLoren komt hij op dit onderwerp terug zonder evenwel in bij
zonderheden te treden. 'De onvoorziene gebeurtenissen in het jaar 1822, welke aan
Uw bekend is, gaven aanleiding tot vele derangementen in mijn ondernemingen, en
door negotiatiën wierden toen mijn uitgaven aanmerkelijk bezwaard. Ik hoopte dit
3 Blijkens het bevolkingsregister van 1813 woonden in het huis aan de Kromme Nieuwe
Gracht de 'percepteur' Chr. P. de Vos met twee dochtertjes van resp. 10 en 6 jaar en een
zoontje van 2. Verder waren er zijn moeder en zijn schoonmoeder in huis benevens twee
dienstboden. De moeder der kinderen Josina Helmcke was op 28 Februari 1811 overle
den, niet lang dus na de geboorte van het jongste kind. (Gegevens verschaft door de oud
hoofdcommies bij het Gemeente-archief G. Brinkhuis).
[53]