Conclusie
Op het gebied van restauratie van documenten valt in Nederland een grote achter
stand in te halen. Door de heer Gut werden de staatsarchieven van Polen en van
Roemenië terecht ten voorbeeld gesteld. Van de ervaringen in die landen zouden wij
ruimschoots kunnen leren. Het zou aan te bevelen zijn dat een of twee Nederlandse
archivarissen met technisch inzicht in de gelegenheid zouden worden gesteld om
minstens in Warschau en Boekarest studie te gaan maken van de wijze waarop men
daar de restauratie van archiefstukken heeft aangepakt.
De Unesco stelt zich voor om binnen afzienbare tijd een klein handboek uit te geven,
normen vast te stellen en credieten voor laboratoria te voteren. Het is een uitstekend
streven, dat bij verwezenlijking zijn nut zal bewijzen. R. A. D. Renting
[50]
Roemloos einde van een archivaris
In een drietal artikelen, opgenomen in de jaargangen 1949/50 en 1950/51 van het
Nederlands Archievenblad, heb ik de lotgevallen na 1811 beschreven van de archie
ven der vijf kapittelen in de stad Utrecht. Met het bisschoppelijk archief gaan deze
archieven tot ver in de Middeleeuwen terug en zij zijn daarom voor de geschiedenis
dier periode van bijzonder belang, al zou de raadpleging er van worden vergemakke
lijkt, zo er ook nog eens regestenlijsten tot stand zouden kunnen komen. Helaas is dit
tot dusverre een vrome wens moeten blijven.
Nadat keizer Napoleon in 1811 aan het bestaan der Utrechtse kapittelen een abrupt
einde had gemaakt, heeft men na de herleving van de Nederlandse staat aanvankelijk
nog gehoopt op een herstel van die instellingen, die eigenlijk zich zelf volkomen had
den overleefd. Er waren dus geen colleges meer, die aan de hun toebehorende archie
ven aandacht dienden te schenken, hoewel men daarvan ook voor de voorafgaande
periode geen al te hoge dunk moet koesteren. Dit blijkt wel uit de staat van verwaar
lozing, waarin de in 1836 naar de Universiteitsbibliotheek overgebrachte gedrukte
boeken uit het laatst der 15e en het begin der 16e eeuw verkeerden. De gang van za
ken ten aanzien van deze archieven, die pas in 1843 onder het geregeld en deskundig
beheer van de provinciale archivaris Dr. P. J. Vermeulen zijn gekomen, heb is des
tijds uitvoerig beschreven.
Vóórdien hadden de kapittelarchieven tweemaal een eigen beheerder gehad, van wie
de tweede, Mr. Gerrit Dedel (1802-1831), als ernstig tb-patiënt helaas te vroeg over
leden is. Anders stond het met zijn voorganger, op wie het hierboven staande op
schrift doelt. Christiaan Paulus de Vos (1781-1857), die te rekenen van 1 December
1813 tot archivaris der kapittelarchieven was aangesteld. Dat zijn werkzaamheid als
zodanig geen succes is geworden, mag hem niet ten volle verweten worden, want hij
bezat voor deze hem opgedragen taak eigenlijk niet voldoende capaciteiten, al moe
ten wij ons onzerzijds wel hoeden hiervoor een moderne maatstaf te gebruiken. In
1825 is aan 's mans archiefbeheer een einde gemaakt, maar als doekje voor het bloe
den kreeg hij toch nog wel een dankbetuiging. Aan de verdere lotgevallen van C. P.
de Vos is in het Archievenblad (1949/50, 121) nog slechts een korte alinea gewijd,
maar ik had er uitvoeriger bij verwijld, toen ik in de destijds nog bestaande Utrechtse
Historische Kring sprak over de kapittelarchieven en hun geschiedenis.
Naast het archiefbeheer, dat De Vos tegen een matige beloning en zonder hulp zo
goed en zo kwaad als het ging in die twaalf jaar had gevoerd, bezat hij nog een
andere functie, nl. van rentmeester-generaal van de Duitse Orde Balye van Utrecht.
Dit ambt ging gepaard met een financiële verantwoordelijkheid, die hij gebleken is
[51]