ken tot één doel zamen'18. Over de Aprilbeweging en de val van de regering, die hijzelf gevormd had, schreef Thorbecke de 25e april 1853: 'Man hat eine kirchliche Agitation, die sich bald gelegt hatte, exploitirt, um einen politischen, oder vielmehr unpolitischen Zweck zu errei- chen. Die stark römische Sprache der Curie gab Anstoss; wir hdtten im eignen Inte resse der katholischen Kirche eine einfachere, mildere Einführung gewünscht; aber ohne den Zudrang ungeduldiger Machtbewerber ware, trotz der augenblicklichen Aufregung, nichts geschehn"K>. En nog de 8e juli van dat jaar: 'Unsere Lage scheint auch mir kritisch, bei detn Misbrauch namentlich, den die Regierung von der prote- stantischen Aufregung macht. Sie sucht leider ihren Stiitzpunct in einer leidenschaft- lichen Tagesmeinung; sie nahrt eine enalterte Bewegung, die, sich selbst über- lagen, bald ausgetobt hatte. Sie wird nie beweisen, dasz die einfache, durchaus ver- fassungsmdssige bischöfliche Organisation den Freiheiten oder Rechten der prote- stantischen Confessionen irgend in den Weg tritt. Ihrerseits werden die Katholieken, die bisher eine kluge Massigung beobachteten, einer gereitzten Stimmung wahr- scheinlich nicht langer Einhalt thun. So wird man, mit völliger Verkennung der For- derungen der Zeit, einen Kampf hervorgerufen haben, wobei zuletzt Niemand ge winnen kann und Alle verlieren mussen'50. Ln de brief van de 18e oktober 1853 komt klaarblijkelijk de oppositieleider aan het woord: 'Van den tegenwoordige stand onzer regering is niet veel te zeggen, dan dat zij, wat het materieele van het bestuur betreft, in de voetstappen treedt van het vorig Gouvernement. Wat de morele eigenschap aangaat, geniet het Ministerie geen ver trouwen; het zal trachten liberalen en katholijken door postjes en gunsten te winnen, ten einde de oogen voor zijne algemeenen rigting te doen sluiten. Het wordt door zijne eigen partij, die op teruggang achter 1848, ja achter 1840 uit is, voor zwak ge houden, en, als breekbare waar, met uiterste omzigtigheid behandeld. Over het alge meen begint het besef veld te winnen, dat men de natie met de Aprilbeweging en hare gevolgen heeft bedrogen. De verstandige constitutionelen, van hunnen kant, zonder oorlog tegen de personen te voeren, houden de beginselen in het oog; wetende welke duistere, heftige vooroordeelen men heeft gaande gemaakt, laten zij aan de ziekte tijd, maar bestrijden haar door opwekking der gezonde krachten. Het is het ware be lang der katholijken, zich hierbij niet als katholijken maar als liberalen te gedragen. Men kan deze waarheid niet genoeg aanbevelen'51. De 26e januari 1854 liet hij weten hoezeer de in het Belgische parlement ingediende wetsontwerpen over het beheer van de liefdadigheidsinstellingen en van de liefdadige stichtingen zijn aandacht gaande maakten. 'Ik heb aan die stofje, in dit Land nog oneindig moeyelijker dan in Belgie, veel zorg gewijdOns Ministerie heeft thans een flaauw afschijnsel, of liever een fragment van mijn ontwerp voorgesteld'52. 48 Thorbecke aan Conway, Dep(artement) v(an) B(innenlandse) Z(aken) 28.5.1852 AKP Conway nr 64. 48 Thorbecke aan Conway, (Den) Haag 25.4.1853 AKP Conway nr 64. 00 Thorbecke aan Conway, (Den) Haag 8.7.1853 AKP Conway nr 64. 51 Thorbecke aan Conway, 's(-Graven)Hage 18.10.1853 AKP Conway nr 64. 52 Thorbecke aan Conway, 's(-Graven)Hage 26.1.1854 AKP Conway nr 64. Bij brief van 's(-Graven)Hage 14.2.1854 drong Thorbecke opnieuw bij Conway aan opdat beide wetsontwerpen hem zouden toegezonden worden. [32] Over de politieke toestand in Nederland omstreeks het midden van 1854 schreef hij o.m.: 'Bij ons hebben de verkiezingen bewezen, dat de koorts van voorleden jaar ge weken is. Hetzij men op de gekozenen let, hetzij op de stemmen, voor constitutionele candidaten, daar waar zij niet zijn gekozen, uitgebragt, is de ommekeer onloochen baar. Dit zal, geloof ik, een algemeenen zedelijken indruk geven, die constitutionelen zin kan doen herleven. Ook bij de katholijken, veel te zeer genegen om, angstvallig, te draayen om de magt van den dag, en zich met toegeworpen brokken te vergenoe gen, daar zij integendeel, met terzijdestelling van alle kerkelijk onderscheid op poli tiek gebied, nationale gelijkheid van regt onwrikbaar moesten vasthouden. Niets is hun zeiven schadelijker, dan dat gestadig zweven tusschen de constitutionele en re actionaire partijen; eene slecht berekende slimheid, die hen ook bij de laatste verkie zingen zich veelal van deelneming deed onthouden'53. Over de benoeming van een nieuwe Nederlandse gezant te Brussel, ter opvolging van baron A. (de) Bentinck, zijn een paar gegevens voorhanden. Het Nederlands depar tement van Buitenlandse Zaken had de naam van baron J. Th. van Heeckeren de Beverwaard, minister te Wenen, vooropgezet. Maar Thorbecke, die toen Eerste Mi nister was, voelde niets voor deze candidatuur en de beschouwing, die hij daarbij gaf, bewijst hoe ernstig hij het onderhouden en nauwer toehalen van de betrekkingen met België opnam: 'Het is mijne keuze niet. Ik wenschte iemand, die volkomen ver trouwen kan inboezemen; des noods minder diplomaat, doch bovenal opregt or gaan van ons Gouvernement. Ons corps van diplomatie biedt geen overvloed aan; ik zou den man, bestemd om ons in DEZE omstandigheid bij u te vertegenwoordi gen, des noods buiten die kring nemen. Versterking der wederzifdsche overtuiging, dat wij te zamen êéne lijn zowel tegen de duitsche als fransche regeer praktijk, moe ten trekken, is mijns inziens, van het uiterste gewigt'54. Dat Conway deze brief aan Leopold I voorlegde, is bijna zeker. Een feit is dat de Vorst ten overstaan van de candidatuur van van Heeckeren een ongunstig advies gaf55. Baron Gericke d'Her- wijnen werd tenslotte te Brussel benoemd56. Het bezoek dat Thorbecke de 29e maart 1852 aan koning Leopold I bracht, ge beurde, zoals de staatsman het zelf gevraagd had, 'in stilte'. Van uit Berlijn, waar hij door koning Frederik-Willem IV van Pruisen ontvangen werd, verzocht hij Conway 53 Thorbecke aan Conway, 's(-Graven)Hage 21.6.1854 AKP Conway nr 64. 54 Thorbecke aan Conway, Dep(artement) v(an) B(innenlandse) Z(aken) 8.12.1851 AKP Conway nr 64. 05 'Pour ce qui concerne la nomination de V(an) H(e)k(ere)n, il est bien désirable q'elle n'ait pas lieu, il ne convient pas a Ia position et il est bien mieux ou il est. II nous faut, comme vous lavez dit, un veritable Hollandais, homme de bien qui puisse comprendre tout ce que notre veritable amitié a d'utile et d'important'. Leopold I aan Conway 11.12. (1851) AKP Conway nr 64. 06 Zie: brieven van Thorbecke aan Conway, 's(-Graven)Hage 28.12.1851 en 's(-Graven) Hage 22.2.1852 AKP Conway nr 64. In zijn brief van de 28.12.1851 schreef hij het vol gende: 'Gij zult, denk ik, den Heer Guericke in Brussel zien. Hij is ietwat stroef. Ik hoop dat hij desniet te min vertrouwen zal geven en winnen'. De 24.9.1853 schreef Thor becke aan Conway o.m.: 'Bij de tegenwoordige helling kon eenige reserve in den omgang met onze vertegenwordiger te Brussel raadzaam zijn. Hij beroemt zich zeer op het ver trouwen, dat men hem bewijst' (AKP Conway nr 64). [33]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1970 | | pagina 23