Napoleon 111 te Calais bracht, vroeg Thorbecke of Conway wellicht de Vorst zou
vergezellen; graag had hij dan dezes indrukken vernomen40.
Wat de Oosterse kwestie betreft, geeft de Nederlandse staatsman eveneens talrijke
persoonlijke beschouwingen. Volgens zijn brief van de 15e oktober 1853, was deze
kwestie 'op een punt gekomen, waar zij een lokaas voor zeer verschillende ambitien
kan worden. Ik verlang te zien, of L(odewijk) N(apoleon) zich gelijk zal blijven.
Engeland schijnt mij tot dus ver tastende en proefnemende te werk te gaan. Het eer
gevoel van den russischen keizer wordt sterk geprikkeld; zich echter door eenen ern-
stigen turkschen krijg vooreerst van westelijk Europa te laten isoleren, vleit hem wei-
ligt ook niet'*1.
Begin januari 1854 was het de beurt van Thorbecke, die sedert zowat acht maanden
als minister afgetreden was, om aan Conway inlichtingen over de Oosterse kwestie
te vragen; vooral wat Oostenrijk zou doen, bekommerde hem43. Conway antwoord
de de 7e januari.
'Hetgeen gij mij over de gezindheid van Oostenrijk schrijft, aldus Thorbecke de 26e
januari, heeft mij evenwel voldoening gegeven. Maar mogt het zóóver komen, dat
het kabinet van Weenen zich verpligt achtte voor de Zeemogendheden partij te kie
zen, dan zal het bezien staan, hoelang men op de goede trouw van Frankrijk zal kun
nen rekenen. Zij is in allen geval de Mogendheid, die bij het tegenwoordig spel het
minste waagt en het meeste moet winnen'. En dan deze eigenaardige bedenking: 'Dat
WIJ ons buiten de intrigues zullen houden, wensch ik meer, dan dat ik het vertrouw.
Ik ken geen enkel element, waarop ik staat zou durven maken. Ik vrees dat zoowel
begrip van, als liefde voor het waar belang ontbreken. Vastheid en helderheid zijn
eigenschappen, die men thans hier niet moet zoeken'43.
De 14e februari kon hij zijn ongerustheid over de evolutie van de Oosterse kwestie
niet verbergen; hij zag weinig of geen kans meer dat het conflict tussen Rusland en
de Zeemogendheden op vredelievende wijze zou geregeld worden. 'Met groot leed
wezen, ging hij verder, zie ik het denkbeeld, dat het geschil een strijd is of zal worden
tusschen het autocratisch en constitutioneel regeringsstelsel, tusschen despotisme en
vrijheid, in de buitendien zoo ingewikkelde zaak mengen. Dat denkbeeld kan, door
Rusland aangedrongen, op Oostenrijk en Pruissen welligt indruk maken. Maar de
constitutioneele Gouvernementen en volken moeten zich, dunkt mij, hoeden, aan
zulk eene voorstelling voedsel te geven'44.
40 'Welligt vergezelt gij den Koning naar Calais. Ik zou er bijzonder belang instellen,
iets te vernemen van den persoonlijken indruk, dien L(odewijk) N(apoleon) maakt. Nie
mand heeft mij daarvan nog eene heldere voorstelling meegedeeld, waaraan ik kon hech
ten'. Thorbecke aan Conway, 's-(Graven)Hage 1.9.1854 AKP Conway nr 64. Conway
maakte de reis naar Calais niet mee. Leopold I was vergezeld van (rustend) luitenant-
generaal baron A. F. J. Prisse, hoofd van het Militair Huis en van luitenant-generaal
H. F. P. De Liem, beiden vleugeladjudanten, van luitenant-kolonel A. F. J. d'Hanins de
Moerkerke en van kolonel baron C. Goethals, vleugeladjudant van de Hertog van Bra
bant. Zie: Le Moniteur Beige van 2.9.1854 nr 245, p. 2968.
41 Thorbecke aan Conway, 's-(Graven)Hage 15.10.1853 AKP Conway nr 64.
42 Thorbecke aan Conway, 's-(Graven)Hage 4.1.1854 AKP Conway nr. 64.
43 Thorbecke aan Conway, 's-(Graven)Hage 26.1.1854 AKP Conway nr 64.
44 Thorbecke aan Conway, 's-(Graven)Hage 14.2.1854 AKP Conway nr 64.
[30]
Toen de Oosterse kwestie haar eindfase inging, gaf Thorbecke een omstandige be
schouwing over de positie van Rusland, in zijn brief van de 20e december 1855: vol
gens hem had geen enkele staat, politiek gezien, er zoveel belang bij om vrede te slui
ten, als Rusland. 'Gedurende den oorlog kan niemand zich wagen zich aan de zijde
van Rusland te scharen; daarom hijgen alle sympathien, die in Petersburg een mid
denpunt vinden, naar den vrede. Zoo menige Dynastie, die zich nu verlaten voelt, zal
dan weder op Rusland kunnen leunen. Inzonderheid de duitsche hoven zien steeds
in Rusland hun eenig schild tegen da natie en de publieke opinie. Daarom roept men
van zoovele kanten Alexander II toe: maakt vrede, en wij zullen weder vrijheid heb
ben uwe bondgenoten te zijn. Laat het russische kabinet zich bewegen, dan zal het
beloven wat het niet denkt te houden, en den vrede sluiten OM een nieuwen oorlog,
met gunstiger kans, voor te bereiden. Wij zullen met een vrede van Amiens, met een
'experimental peace', worden verblijd en bedrogen. Of toch de kleine, vooral de con
stitutionele staten evenveel reden hebben om naar het eind van den tegenwoordigen
krijg te verlangen, daaraan mag men welligt twijfelen'4''.
Tot daar wat de houding tegenover Napoleon III en tegenover de Oosterse kwestie
betreft.
Inzake de binnenlandse politiek van Nederland, kunnen volgende uittreksels ver
meld worden. Uit de brief van de 28e december 1851: 'Wij hebben hier geen blad,
dat het Gouvernement gestadig verdedigt. Geen enkel is van de Regeering in het
minst afhankelijk. Het blad echter, dat HET MEEST de lijn van het Gouvernement,
schoon met een zeer zelfstandige kritiek, trekt, is de Nieuwe Rotterdamsche Cou
rant'46.
Toen geruchten de ronde deden dat de regering van Nederland kans liep te vallen,
schreef Thorbecke de 25e mei 1852: 'Of het kabinet zal worden ontbonden, ik weet
er op dit oogenblik zoo min iets van te zeggen, als op de vraag te antwoorden, of het
dezen namiddag waaijen, dan stil weer zijn zal. Ik wil er geen invloed hoegenaamd,
noch regtstreeks noch middelijk, op uitoefenen. MEN moet het weten. Aan de praat
jes regts of links, bekreun ik mij niet; maar wensch, dat men een flink, kort besluit,
hoe ook, neme. Bij gemis van begrip van regering kan van kuiperij, van eene luim,
veel afhangen. Voor den loop, dien het Staatsbeleid, inzonderheid ook met betrek
king tot Belgie en Frankrijk, welligt, wanneer ik niet meer op de wacht ben, nemen
zal, kan ik natuurlijk niet instaan. Dat mijn stelsel van natuurlijk en innig bondge
nootschap met uw Land en Grootbritanje dan nog zou worden vastgehouden, daar
voor weet ik geen waarborg aan te wijzen'4"1Aan Conway, die zich over deze ge
ruchten ongerust maakte, kon Thorbecke drie dagen later echter geruststellend
nieuws geven nl. 'dat de bui voor het oogenblik over schijnt', met daarbij de verzeke
ring: 'Zoolang ik er ben, kunt gij op het Gouvernement rekenen. Hoofd en hart wer-
45 Thorbecke aan Conway, den Haag 20.12.1855 AKP Conway nr. 64. In margine
van deze brief schreef Conway: 'Translation communicated to the King the 11th Jan(uar)y
(18)56'.
46 Thorbecke aan Conway, 's-(Graven)Hage 28.12.1851 AKP Conway nr 64.
47 Thorbecke aan Conway, Dep(artement) v(an) B(innenlandse) Z(aken) 25.5.1852 AKP
Conway nr 64.
[31