gische industrie genomen, vormden een nieuwe bron van moeilijkheden; zij beïn vloedden een tijdlang de onderhandelingen, die besloten werden met de onderteke ning, de 29e juli 1846, van een handelsverdrag tussen beide landen. Verschillende factoren hebben dus, op het officiële vlak, ongunstig op de betrekkin gen tussen Noord en Zuid ingewerkt. Maar doorheen al deze moeilijkheden, drukte het wantrouwen van de Belgische regering ten overstaan van koning Willem 11 zwaar op de verstandhouding. Had deze Vorst alle hoop nog eenmaal over het Zuiden te regeren, wel helemaal opgegeven? Wellicht heeft hij zich nooit precies voorgesteld hoe die droom kon verwezenlijkt worden. Rekende hij op een of andere gebeurtenis, op een conflict, dat de Europese politieke verhoudingen van 1815 zou herstellen? In het voorjaar 1848 deed zich inderdaad een feit voor, dat de in Europa gevestigde orde dreigde te storen: de revolutie te Parijs, die koning Lodewijk-Filips tot troons afstand dwong. Had Willem II toen redenen om te denken dat zijn aspiraties zich zouden verwezenlijken? Misschien wel. Het was een feit dat Leopold 1, met het heen gaan van de Koning der Fransen, een bondgenoot verloor. Anderzijds was het ge vaar niet uitgesloten dat, als gevolg van de Parijse beweging, de revolutionnaire geest naar België zou overwaaien. Zou Leopold I in die omstandigheden zijn troon kunnen behouden1? Welnu, enkele dagen na de Parijse opstand, nam Willem 11 een beslissing, die regel recht inging tegen de bedoelingen die hij misschien tot dan toe gekoesterd had. Tij dens de kabinetsraad van de 29e februari 1848, die door de Koning voorgezeten werd en waarbij ook de Prins van Oranje aanwezig was, werd eenparig aangenomen dat in de crisis, die verschillende landen van Europa scheen te bedreigen, een goede verstandhouding met België nodig was en dat desgevallend een gemeenschappelijk optreden met dit land mocht onder ogen genomen worden2. Deze koerswijziging van Willem II, waarvoor verschillende verklaringen vooropge zet werden3, was o.m. belangrijk omdat zij alle grond aan een Orangistische activiteit in België ontnam. Koning Leopold I stelde deze nieuwe houding van Willem II op prijs en betuigde hem zijn dank in een eigenhandig schrijven (3 maart 1848)4. De Koning van Nederland beantwoordde deze brief de 8e maart5. Nog begin januari 1 Over de betrekkingen tussen België en Nederland vanaf 1839 tot het begin van 1848, zie o.m.: F. De Lannoy, Les premières relations Hollando-Belges en 1840. Leuven, 1921; F. J. Duparc, Willem 11, België en Luxemburg (proefschrift). 's-Gravenhage, 1933. 2 Zie o.m.: M. Huisman, L'incidence de la Crise revolutionnaire de 1848-1849 sur les rap ports hollando-belges, in: Revue de l'Université de Bruxelles, XXX, 1924-1925, pp 388- 419; F. J. Duparc, op. cit., pp. 88-89. 3 Volgens P. J. Blok (Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, le druk, dl VIII, p. 90) vreesde Willem II een revolutie. F. J. Duparc zet een andere mening voorop: in 1847 zou Willem II de eerste tekenen van een hartziekte vastgesteld hebben; de vrees elke dag te kunnen overlijden, zou de Vorst er toe gebracht hebben zo weinig mogelijk moeilijkheden voor zijn opvolger op te stapelen; Willem II zou dus niet zozeer voor zich zelf dan wel voor de Prins van Oranje een goede verstandhouding met België voorgestaan hebben (op. cit., pp 90-93). 4 Zie: M. Huisman, L'incidence de la Crise revolutionnaire de 1848-1849 sur les rapports hollando-belges, p. 393. Zie ook: F. I. Duparc, op. cit., pp 88-93. 5 Zie: F. I. Duparc, op. cit., p. 89. [20] van het volgend jaar, gaf de Koning der Belgen zijn voldoening over de nieuwe stand van zaken te kennen6. Tussen de Koning der Belgen en de Vorst van Nederland was het ijs gebroken. Men ging naar een betere verstandhouding tussen beide landen. Ook hartelijker betrek kingen tussen beide vorstenhuizen lagen in het verschiet. Hiertoe hebben, na 1848, geholpen door zekere omstandigheden en door bepaalde gebeurtenissen in het buitenland, een Nederlander en een Belg, helemaal officieus, achter de schermen, maar niettemin daadwerkelijk, bijgedragen: lohan Rudolf Thorbecke (1798-1872) en Edward Conway (1804-1871). Beiden ontmoetten elkaar aan de Universiteit van Gent, waar de eerste als buiten gewoon hoogleraar doceerde en waar de tweede rechten studeerde. Vanaf omstreeks 1826 werd de student door de professor opgemerkt; het jaar nadien promoveerde hij tot doctor in de rechten7. Van dan af tot einde 1830 bleven beiden in contact met elkaar. Daarna gingen hun wegen uiteen. De ene maakte carrière in het Noorden, als vooraanstaand staatsman. De andere, in het Zuiden, werd secretaris van Leopold I en intendant van de Civiele Lijst. Thorbecke en Conway schreven elkaar talrijke brieven en precies op deze correspon dentie willen we de aandacht vestigen. Het Conway-archief, in het Koninklijk paleis te Brussel, telt vier en vijftig brieven van Thorbecke7". Hierin kan men vier reeksen onderscheiden: een eerste uit de tweede helft van 1830, een tweede uit 1849, een der de uit de jaren 1853-1855, een vierde uit 1867. Kronologisch gezien, doen er zich dus grote leemten voor. Betekent dit dat er uit het Conway-archief brieven van Thor becke verloren gingen? Niet noodzakelijk. Nemen we bijv. de eerste reeks: acht brie ven gaande van 13 juni tot 30 december 1830. Daartegenover staan weliswaar, in het Thorbecke-archief, waarvan dr. J. Brandt-Van der Veen de publicatie op zich geno men heeft, niet minder dan zeventien brieven van Conway, gaande van 18 januari 1827 tot 21 augustus 1830s. Een nader onderzoek van deze zeventien documenten 6 Zie: brief van A. A. (de) Bentinck (Nederlands gezant te Brussel) aan R. Fagel (Neder lands gezant te Parijs), 2.1.1849 (Algemeen Rijksarchief, Den Haag), vermeld in: F. I. Duparc, op. cit., p. 97. 7 Edward H. I. Conway (in 1856 als burggraaf de Conway in de adel verheven) werd in 1804 te Brugge geboren uit een familie, die uit Frans-Vlaanderen ingeweken was en die in feite terugging tot een omstreeks 1570 naar Ierland uitgeweken Engels geslacht. In sep tember 1832 werd hij tot secretaris van de Koning der Belgen benoemd, in 1840 tot inten dant van de Civiele lijst. Conway was tevens privésecretaris van de Koningin en beheerder van de Privégoederen van de Koning. Zie: L. de Lichtervelde, Un conseiller de Léopold Ier. Le Vicomte de Conway (1804-1871), in: Bulletin de l'Académie Royale de Belgique, Classe des Lettres et des Sciences Morales et Politiques, 5e reeks, dl XXXVII, 3 Brussel 1951, pp 104-124. 7a Dat is meer dan vermeld in Archives et Bibliothèques de Belgique - Archief en Biblio theekwezen in België 1967 blz. 186, gerefereerd in Ned. Archievenblad 1968 blz. 172-173 (red.). 8 Zie: Het Thorbecke-Archief 1798-1872. Derde deel 1825-1830. Uitgegeven door Dr. I. Brandt-Van der Veen. Utrecht (Historisch Genootschap), 1967. Conway's brieven komen respectievelijk voor onder de nummers 116, 185, 208, 282, 292, 301, 331, 339, 345, 366, 378, 388, 392, 421, 439, 450, 460. Twee van deze brieven zijn in het Nederlands, alle an dere zijn in het Frans opgesteld. [21

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1970 | | pagina 17