moeite mee gehad en het is mij niet in de koude kleren gaan zitten. Maar ik zag toch
zo heel geleidelijk meer begrip en een groeiende belangstelling. Ik vond het toch de
moeite waard deze mensen te instrueren. lk ben begonnen hun in het algemeen
liefde voor de oudheid bij te brengen, liefde voor de historie. Zo tussendoor hield ik
soms even een kort praatje over de belangrijkheid der oude archieven, maakte duide
lijk, dat deze oude geschriften ook ons modernen nog veel te zeggen hebben, en ik
zag en voelde, dat de oude wereld voor hen ging leven. Ik heb gepoogd naast hen te
gaan staan zonder ook maar enigszins de teugels uit handen te laten. Ik heb een aan
tal van hen oud schrift geleerd en heb geprobeerd voor een ieder een speciale taak
te creëren, aangepast aan hun opleiding en hun interesse. Ik heb er mensen van di
verse pluimage gehad: een hoofdonderwijzer, een priester, een student van de Eco
nomische Hogeschool, een gymnasiast, een inkoper van een elektrotechnisch bedrijf,
een aannemer, een zakenman, een kantoorkracht, een politieman en een hoofdver
tegenwoordiger. Deze mensen zijn zich na enige tijd wederom als volwaardige leden
van de maatschappij gaan voelen. In mijn jaarverslagen worden zij met naam ge
noemd met de door hen volbrachte taken. De gereedgekomen klappers dragen hun
naam als auteur. Zij voelen, dat zij medehelpen, de oude archieven voor de weten
schap rijp te maken. En wat zeer belangrijk is: men moet hun werk ook financieel
waarderen. De meesten zijn door een taakanalist in groep 3, 4 of 5 geplaatst, d.w.z.
zij verdienen ca. 130,tot 200,in de week. Hun loonzakjes haal ik in één der
gemeenten zelf op bij de sociale dienst, zodat zij niet met de werkelozen en steunzoe-
kenden aan één loketje moeten staan. Het is dus voor hen geen hand open houden,
maar eerlijk verdienen. Ook daarom willen zij goed werk leveren. Zij weten: de ar
chivaris begeleidt ons in ons werk en in onze sociale problemen. En daarom krijgt de
archivaris door hen ook veel gedaan.
Collega's daarvandaan deze documentatie. Ik begin nu de vruchten te plukken van
enige jaren moeizaam leiden en instrueren. Binnen tien jaar hoop ik op deze wijze
een unieke documentatie op te bouwen, waarmede de wetenschap een grote dienst
kan worden bewezen.
Uit tientallen series kunnen dezelfde onderwerpen, zaken, personen en geslachten
worden belicht.
Collega's, het is mij geheel duidelijk, dat ik U in principe niet veel nieuws heb ver
teld. Ik wilde alleen a) nog eens duidelijk stellen, wat er met tewerkgestelden bereikt
kan worden en hoe deze mensen a.h.w. hun werkzaamheden als een stuk van hun
leven gaan beschouwen, met liefde verrichten en tot prestaties komen. Hiervoor is
alleen maar nodig een beetje moeite, geduld en menselijk tegemoetkomen, b) zou ik
erop willen attenderen, dat registers zoals verpondingsboeken, armenrekeningen,
burgemeestersrekeningen onschatbaar materiaal bevatten voor de plaatselijke histo
rie en dat de plattelandsarchieven überhaupt belangrijk en kostelijk zijn.
Afsluitend zou ik willen verklaren, dat het archivarisschap een der meest belangrijke
en boeiende beroepen is. Ik zou hier zelfs van een roeping willen spreken. Ik meen,
dat elk werk en de sfeer op een oud archief van dag tot dag meer liefde en waarde
ring voor de goede verworvenheden der oudheid kweken, tot dieper nadenken nopen,
het heden beter doen begrijpen en bewust en onbewust aansporen, mede te werken,
[18]
in welke vorm dan ook, om voor ons nageslacht een gezonde toekomst voor te berei
den en de basis van onze cultuur, die in het verleden werd gelegd, tegen eventuele
excessen te verdedigenw Klaasen
Brieven van J. R. Thorbecke aan E. Conway (1830-1867)
Het vredesverdrag dat in 1839 tussen Nederland en België gesloten werd en dat een
einde stelde aan een toestand, die acht jaar aangesleept had, werd nog datzelfde jaar
gevolgd door het aanknopen van diplomatieke betrekkingen tussen beide landen.
A. R. Falk, vroeger gezant te Londen, werd naar Brussel gezonden terwijl prins
J. de Chimay, wiens familie tot kort voordien haar sympathie voor het Huis van
Oranje niet verborgen had, zich te 's-Gravenhage vestigde.
Na de troonsafstand van Willem I (7 oktober 1840), luidde de regering van Willem II
een nieuwe tijd in in de betrekkingen tussen beide landen. Maar in feite kwam deze
verandering maar moeizaam en langzaam op dreef en tot begin 1848 konden de be
trekkingen nauwelijks als goed bestempeld worden. Oude veten, spijt om wat verlo
ren gegaan was, verwachtingen die voortleefden, dat alles wierp vooralsnog een
schaduw op een goede verstandhouding. Het ontging de Chimay bij zijn aankomst
niet, dat zekere personen uit de officiële en diplomatieke middens te 's-Gravenhage
een afstandse, zelfs onvriendelijke houding tegenover hem aannamen. De ontdek
king van een Orangistische samenzwering te Brussel (september-oktober 1841) was
zeker niet van aard om het vertrouwen van de Belgische regering jegens Nederland
te verstevigen, ook al werd het komplot te Brussel niet zo ernstig opgenomen en was
niet bewezen dat Nederlanders in de zaak medeplichtig waren. Een onvoorzichtig
opgestelde zinsnede in de nota, die C. E. Stifft, chef van de Luxemburgse kanselarij,
de 26e oktober 1841 in opdracht van de regering aan de legaties in het buitenland
stuurde en die in België de indruk wekte dat de Koning van Nederland tegen het ver
drag van 1839 protesteerde, was een andere reden tot wantrouwen. Tijdens de moei
zame besprekingen inzake de vereffening van de schuld van het vroegere Koninkrijk
der Nederlanden, verwekten de pogingen van de Belgische regering om steeds meer
consessies te bekomen, ernstige ontevredenheid in Den Haag; een soort ultimatum
van de Nederlandse gevolmachtigden nl. de bedreiging de besprekingen af te breken,
was nodig om de autoriteiten te Brussel tot meer toegeeflijkheid te brengen (1842).
De Frans-Belgische onderhandelingen van 1841-1842, die het vestigen van een tol-
unie tussen beide landen beoogden, werden met ongenoegen gezien in Nederland,
waar men de mening toegedaan was dat een tolunie met Frankrijk niet strookte met
de Belgische neutraliteit; nog in 1844 doken geruchten over een plan tot tolunie met
Frankrijk op; de tolunie kwam er niet doch het vertrouwen tussen Brussel en 's-Gra
venhage had er onder geleden. De protectiemaatregelen ter bescherming van de Bel-
19]