nealogie vindt haar grondslag in de woorden van Paulus in de eerste brief aan de
Corinthiërs, hoofdstuk 5, vers 29, die in de vertaling van het Nederlands Bijbel
genootschap als volgt luiden: Wat zullen anders zij doen, die zich voor de doden
laten dopen? Indien er in het geheel geen doden opgewekt worden, waarom laten
zij zich nog voor hen dopen? De Mormonen, die menen dat hun stichter Joseph
Smith in 1823 van de engel Moroni zijn openbaring ontving, dat de Indianen af
stammen van de tien stammen Israëls, aan wie Christus zelf na zijn verrijzenis het
ware geloof was komen verkondigen en dat aan de vervolging alleen de profeet
Mormon ontkwam, wiens boek Smith in handen kreeg, leggen dit woord van Pau
lus anders uit dan in de theologie gebruikelijk is. Ziet men er gewoonlijk slechts
een vermelding in van een gebruik onder de vroege Christenen, dat wijst op hun
geloof in de opstanding der doden, de Mormonen zien er een gebod in, dat op
gevolgd moet worden, willen ook zij, die leefden en stierven voordat Joseph Smith
het ware geloof deelachtig werd, het hemelse koninkrijk beërven. Vandaar dat bij
de Mormonen niet alleen de levenden gedoopt worden, maar ook iedere man deze
plechtigheid kan ondergaan in plaats van een overleden voorvader en iedere
vrouw evenzo voor een vrouw uit haar voorgeslacht. Om dit voorgeslacht, waar
bij de verwantschap zeer ruim genomen wordt, op te sporen is de Genealogical
Society opgericht.
Op de conferentie in augustus 1969 wees de republikeinse senator Wallace F.
Bennett uit Utah, die ook tot de Mormonen behoort, op de mogelijkheid de col
lectie in Little Cottonwood Canyon uit te breiden tot een burgerlijke stand van
alle volkeren der aarde. Hoewel ongeveer 40 van de congresdeelnemers geen
Mormonen waren, is de drijfveer van de Genealogical Society nog zuiver religieus.
Sommige leden van het Mormoonse kerkgenootschap gaan geregeld naar een der
tempels om de plechtigheden te vervullen voor hen, die nog niet posthuum in de
Church of Jesus Christ of Latter-day Saints zijn opgenomen. Dat is te vergelijken
met het gebed van vrome Katholieken voor vergeten zielen in het vagevuur. Voor
alle overleden presidenten van de Verenigde Staten zijn de vereiste plechtigheden
verricht en ook voor de leden der vorstenhuizen van Duitsland, Engeland en
Frankrijk. Daar de Italiaanse archieven zijn gemicrofilmd misschien ook voor
enige pausen. Hetgeen niet betekent dat Willem de Veroveraar en Karei de Grote
noodzakelijkerwijze Mormonen zijn geworden, want de doden zijn vrij het evan
gelie van Mormon te verwerpen, ook al zijn voor hen Mormoonse doop- en
andere plechtigheden verricht.
Salt Lake City, dat gebouwd werd door Brigham Young, de opvolger van Joseph
Smith (1805-1844), is thans een eeuw oud. De meest bekende verplichting der
Mormonen, die tot polygamie, werd in 1890 opgeheven wegens strijd met de wet
ten der Verenigde Staten. De Mormonen verwachten de spoedige wederkeer van
Christus en onthouden zich van alcohol, tabak, thee en koffie. Hun aantal be
draagt ongeveer 1.000.000, die vooral wonen in de staat Utah.
In een der volgende afleveringen zal zo mogelijk een beschouwing van dr. S. Hart
over The First World Conference on Records worden opgenomen.
[120]
Lexicon Nederlandse beeldende kunstenaars 1750-1950 A-L
door Pieter A. Scheen
Dit werk kwam als een eigen uitgave van Kunsthandel Pieter A. Scheen N.V. te
's-Gravenhage in 1969 van de pers. Het tekstgedeelte omvat ongeveer 750 blad
zijden, die worden gevolgd door 954 afbeeldingen. De samensteller heeft op uiterst
consciëntieuze wijze zijn gegevens bijeengebracht en gecontroleerd. Hij gebruikte
daarbij archieven van kunstenaarsverenigingen, kunsthandelaren, galeriehouders,
veilinghouders en kunsthistorici en raadpleegde talrijke Rijks- en Gemeentear
chieven en musea. Prof. mr. H. Cohen Jehoram gaf hem juridische adviezen met
betrekking tot de persoonlijkheidsrechten en ook over de kwesties die met het
auteursrecht van fotografen en het reproductierecht van kunstwerken te maken
hadden. Het is echter te betreuren, dat hij geen kennis heeft genomen van de ar
tikelen van mejuffrouw dr. I. H. van Eeghen over Christiaan Andriessen in de 51e
jaargang van het maandblad Amstelodamum 1964.
In het lexicon zijn ongeveer 15000 namen vermeld, waarvan de door de bevol
kingsregisters geverifieerde met een bepaald teken zijn gemerkt. De levende beel
dende kunstenaars, die geen antwoord gaven op een verzoek om inlichtingen, of
die niet te bereiken waren, zijn vermeld naar de summiere gegevens, die de be
volkingsregisters verstrekten. Zij werden met een ander teken aangeduid. Boven
dien is volstaan met een naamsvermelding van degenen, die in de archieven en
bevolkingsregisters niet konden worden opgespoord, maar die wel bekend zijn bij
het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie te 's-Gravenhage. De ge
gevens uit het in 1946 door de heer Scheen gepubliceerde Honderd Jaren Neder -
landsche Schilder- en Tekenkunst (1750-1850), dat sinds jaren uitsluitend anti
quarisch tegen een veelvoud van de oorspronkelijke prijs verkrijgbaar was, en
waaromtrent de auteur herhaaldelijk verzoeken om een herziene herdruk bereik
ten, zijn volledig in het Lexicon verwerkt.
In zijn Ten Geleide betuigt de heer Scheen o.m. zijn dank aan de duizenden amb
tenaren van Rijks- en Gemeentearchieven en bevolkingsregisters in Nederland en
België, die hem jarenlang zo nauwgezet gegevens verschaften. Dat werk zal, nu
deel I van het Lexicon verschenen is, op de archieven vrucht gaan dragen door
het gemakkelijk kunnen vinden van gegevens over beeldende kunstenaars, zowel
voor interne documentatie als ten behoeve van bezoekers. Het in 1965 gepubli
ceerde Lexicon van Nederlandse Tonelisten door Joh. M. Coffeng heeft reeds be
wezen hoe belangrijk een geverifieerd naslagwerk over een bepaalde maatschap
pelijke categorie is. Het geeft bovendien een goede basis voor eventuele verdere
studie. De archivarissen op hun beurt weten de heer Pieter A. Scheen dan ook
dank voor zijn 'titanenarbeid' en hopen, dat deel II met het supplement, bevat
tende de namen der te elfder ure opgespoorden, spoedig zal kunnen verschijnen.
De hele onderneming heeft de schrijver een half miljoen gulden gekost, waarin
het departement van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk 25.000,
heeft bijgedragen. Wil de heer Scheen er financieel niet op achteruitgaan, dan
moeten van de oplage van achtduizend exemplaren er minimaal vijfduizend ver
kocht worden. Bij intekening bedraagt de prijs 199,daarna 235,
[121]