Menig belangrijk depot werd beheerd door een archivaris, die als waarnemer zo
wel het salaris als het personeel moest missen. Geassisteerd door een schoonmaak
ster voor halve dagen en een enkele archivist, waren deze ambtgenoten veelal ook
belast met omvangrijke inspecties, zuinigheidshalve natuurlijk op de fiets. Zulke
toestanden maakten iedere serieuze inventarisatie-aanpak onmogelijk. Het bekende
maandblad voor geschiedenis en archeologie 'Spiegel Historiael' beschreef in het
novembernummer 1968 het resultaat van dit beleid in een artikel, dat de sprekende
titel draagt 'Wetenschappelijke achterstand rijksarchiefwezen?'
Minister Klompé besprak in haar rede van 23 december 1968 de inventarisatie
achterstand. 'Ik acht', zo sprak de bewindsvrouwe 'dit een zeer ernstige zaak,
omdat zonder een behoorlijke inventarisatie en andere wat men in de archief
terminologie ingangen' noemt, het gebruik van de zich in enig archiefdepot be
vindende bescheiden praktisch onmogelijk is en dat dan dus aan de openbaarheid,
die het grondbeginsel vormt van de gehele archiefwetgeving, ernstig afbreuk wordt
gedaan'7.
De bezoeker werd door de inzet van het gehele personeel altijd wel geholpen;
aldus week het inventariseerwerk echter voor de vraag van de dag en kon Van
Schelven in 1923 klagen: 'Het heeft mij getroffen dat dit inventariseringswerk,
waaraan toch eigenlijk de eerste plaats toekomt, gedurig achter moet staan bij
ander werk'8'
Duidelijk is wel, dat de zich thans snel uitbreidende taak het verwaarlozen van het
instrumentarium ten behoeve van de acute inlichtingendienst niet meer gedoogt.
Het is een roofbouw, die de diepgang van de dienst bedreigt. Kwantitatieve ach
terstand slaat op den duur om in kwalitatieve achterstand.
De inventarisatie-achterstand klemt te meer omdat, zoals dr. Klompé bij de
opening van het nieuwe rijksarchief te Arnhem memoreerde, door de sterke spe
cialisatie in de historische wetenschap, de belangrijke stijging van het aantal stu
denten en de toenemende waarde die wordt gehecht aan zelfstandig bronnenonder
zoek, ook het type klant verandert.
De student op zoek naar scriptie- of dissertatie-materiaal stelt andere eisen dan de
bankdirecteur, het schoolhoofd of de rentenier U allen kent hen die ge
ïnteresseerd in familie- of streekkunde als trouwe klanten de weg wel weten en
met koffie en sigaren menigmaal ook een eigen werkhoek hebben. Als zij in zekere
provincieplaats 's avonds de late ijver van de vrijgezel-archivaris kwamen delen,
werd naar men fluistert zelfs de fles niet gespaard. De klantengroei in tal
en last maakt zulk een dienstbetoon helaas onhoudbaar. Een dienstbetoon, dat
een verrukkelijke reliek was uit de tijd van de jonge De Bussy toen 's middags op
de gemeenschappelijke werktafel de cognacfles verscheen9 en Bakhuizens be
roemde chartermeester Hingman als drinker en als werker gelijk grote faam
verwierf.
Ned. Staatscourant 23 december 1968 nr. 250 p. 2; Trefpunt van Cultuur, Recreatie
en Maatschappelijk Werk, januari 1969 p. 2.
8 A. A. van Schelven in N.A. XXI 1923/'24 p. 36.
9 N.A. XXVII 1918/'l 9 p. 116.
[10]
Het veranderen van het type klant heeft mede als gevolg, dat niet meer kan
worden volstaan met de klassieke inventaris, welke een wegwijzer is en alleen een
overzicht geeft van de organisatie van het archief. Voor menig archiefgedeelte
zal thans ook een analytische bewerking naar belgisch-frans model overwogen
moeten worden. De klassieke inventaris dient te worden aangevuld met inhoude
lijke analyses van kenmerkende en moeilijk toegankelijke bestanddelen. Voorzien
van indices, een glossarium en een inleiding levert dit een bijdetijdse toegankelijk
heid; een voordeel dat grotendeels opweegt tegen het nadeel van de tijdgebonden
subjectiviteit van de analyses. Een nieuwe handleiding zou dit probleem moeten
behandelen en zulk een handleiding behoort, zoals Fockema Andreae schreef,
te steunen op het collectieve inzicht van de nederlandse archivarissen, zoals dit
gevormd wordt en vertegenwoordigd is in deze vereniging.
Voor de terminologie beschikken wij, dank zij de collega s Van der Gouw,
Hardenberg, Van Hoboken en Panhuysen over een handboek dat onder Harden-
bergs leiding internationale navolging vond. In samenwerking met de rijksarchief-
school dient er een geschiedenis van de nederlandse registrateur geschreven te
worden. De nieuwe handleiding zou beperkt kunnen blijven tot de algemene grond
regelen voor het maken van inventarissen, klassieke zowel als analytische en tot
de theorie van het indiceren, aan welke theorie dr. Groeneveld, in wiens territoir
wij vandaag vertoeven, reeds zoveel jaren colleges wijdde.
Wanneer de grote depots, mogelijk in onderlinge samenwerking voor de aanko
mende archiefbezoeker bovendien gidsen beschikbaar stellen, gidsen naar het
type fonds en/of het type onderzoek gids voor de oude rechterlijke archieven
in Friesland; gids voor het economisch-historisch onderzoek kan, wat eis is,
de aankomende bezoeker zich in beginsel met het instrumentarium redden. Daar
naast dient de archivaris, zoals gebruikelijk, door eigen publicaties te verkennen
en te lokken; hij zoeke, zei Muller, de problemen, hij stelle ze en wete te inspireren
om die op te lossen10.
Naast de grote en grootse opgave het verwerkelijken van de openbaarheid
door gidsen, inventarissen, indices en eigen publicaties, rust op grond van de
archiefwet 1962 thans op ons de plicht om samen te gaan met de registratuur bij
de zorg voor de nog niet overgedragen archieven, een zorg, waarvoor de Vereni
ging sinds de dertiger jaren een wettelijke basis bepleitte. Velen Uwer werken
aan het vormgeven van deze samenwerking onder meer door het opstellen van
gemeentelijke verordeningen ex. artt. 23 en 25 tweede lid van de archiefwet.
Hiervoor aanvaardde de vereniging op de vergadering van 12 januari 1966 con
cepten, die op initiatief van dr. Van Hoboken waren ontworpen door een com
missie bestaande uit de colega's Van der Gouw, Van Hoboken, Panhuysen en
Versprille en die U op 30 april 1968 door de secretaris zijn toegezonden.
Het verdient waardering, dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten op
14 mei 1968 de voorzitter benaderde om in overleg alle als conflictbronnen ge-
10 N.A. XX 1911/T2 p. 183.
[11]