archiefwezen en geschiedenis F. Hinrichs, die ten departemente gedurende zeer
vele jaren met grote kennis en toewijding voor het archiefwezen had gezwoegd en
die op 28 juli 1967 de afdeling O.K.N. verliet om terug te keren naar het vroegere
departement, werd betreurd, doch kon worden gezien als een triest gevolg van de
door de Vereniging bepleite en door de wet bekrachtigde reorganisatie van de
rijksarchiefdienst.
De ontslagaanvrage van dr. Van der Gouw en zijn abrupt vertrek op 7 juni 1968
wekten grote ontsteltenis.
Het nederlandse archiefwezen had zulk een schok niet meer beleefd sinds de
sombere dagen van 1910/M1, toen Fruin het métier verliet en de nobele Van
Riemsdijk als Algemene Rijksarchivaris ontslag vroeg en verkreeg; Van Riemsdijk
viel, zo zei Muller, als een held bij de verdediging van de integriteit van het hem
toevertrouwde ambt4. Van der Gouw, de tiende Algemene Rijksarchivaris in de
met Hendrik van Wijn beginnende reeks, vroeg ontslag uit 's rijks dienst; niet, zoals
hij in een interview heel duidelijk stelde, wegens conflicten over het beleid, doch
uit afschuw voor een administratief systeem, waar beslissingen over vele schijven
lopen: 'die muur, die poliep van mensen, die zich met mijn zaken bemoeien' 5.
De zomervergadering vond plaats in de nieuwbouw van de nijmeegse universiteit,
lang tevoren uitgekozen als excursieplaats omwille van het op dienstbetoon en toe
gankelijkheid gerichte bibliotheekcomplex. In deze vergadering op 14 juni 1968 gaf
de Vereniging unaniem steun aan een door het bestuur eenstemmig voorgestelde
motie naar aanleiding van dit betreurde vertrek van een bewonderd vakgenoot en
chef. De eensgezindheid hield geen stand. De aftredende Algemene Rijksarchivaris
antwoordde op 18 juni, dat hij een feitelijk geadstrueerd adres aan de Tweede
Kamer van de Staten-Generaal over het maltraitement, waaraan het archiefwezen
sinds jaar en dag was blootgesteld, doeltreffend zou hebben gevonden en dat hij
de verenigingsmotie een misplaatst rouwbeklag achtte en een teken van karakter
zwakte, slappe lendenen en wankele benen bij het bestuur. Bij schrijven van 22
juni keerde de penningmeester J. H. Streefland zich alsnog tegen het verenigings
standpunt. Hij verlangde een felle stellingname. Toen die voor de overige bestuurs
leden onaanvaardbaar bleek, bedankte Streefland dientengevolge als bestuurslid.
In deze noodsituatie was de oud-penningmeester J. Klomp bereid de reddende
hand te reiken; op woensdag 17 juli nam hij het penningmeesterschap, kas en
boeken over.
Terwijl de rijksarchiefdienst aldus een eminent en niet vervangbaar hoofd ver
loor, gingen andere prominenten met pensioen en hief de dood, na de reeds op de
vergaderingen te Arnhem en Nijmegen vermelde verliezen, zware tol.
Op 31 januari 1968 beëindigde dr. Panhuysen wegens pensionering zijn carrière als
rijksarchivaris in Limburg. De hem door vrienden en bewonderaars aangeboden
facsimile uitgave van de Annales Rodenses toont hoe deze illustere oud-voorzitter
van onze vereniging de zorg voor de nog niet overgedragen archieven, welke zorg
4 N.A. XX 191 l/'l2 p. 171.
5 Haagsche Courant 30 mei 1968.
[8]
door zijn toedoen in de archiefwet 1962 geregeld is, verbindt met studieuze aan
dacht voor de oudste documenten van het geliefd gewest.
Op 27 september 1968 werd in een luisterrijke bijeenkomst in de Groningse Staten
zaal door stad en lande afscheid genomen van dr. Formsma als rijksarchivaris.
Een bibliografie met een levensbeschrijving door prof. P. J. van Winter gaf ge
tuigenis van het zeer vele, dat Formsma als algemeen erkend middelpunt van de
gewestelijke geschiedbeoefening en als redacteur en bestuurslid, laatst voorzitter
van onze vereniging, voor vak en vakgenoten betekent.
Nijmegen verloor door pensionering dr. De long, Alkmaar Wortel, Hoorn drs.
Mulder, Eindhoven Tops, allen mannen van vele verdiensten. De dood, die op
15 januari 1969 prof. Etienne Sabbe, de oud-algemene rijksarchivaris van het
Koninkrijk België trof, velde op 6 december 1968 de rijksarchivaris in Friesland,
mr. S. J. Fockema Andreae. Sabbe, die erelid van onze vereniging was, was een
goed vriend van Nederland, dat hem eerde met het commandeurschap in de
orde van Oranje-Nassau; hij had vele verdiensten voor het nederlandse archief
wezen. Zij, die van drie tot zes september 1968 archivistisch Nederland vertegen
woordigden op het zesde internationale archiefcongres te Madrid, hebben hem
daar meegemaakt als voorzitter en wisten hem in zijn welsprekend protest tegen de
invasie in Tsjechoslowakije tolk van veler gevoelens. Bij de begrafenis te Kortrijk
heeft dr. Pirenne de nederlandse ambtgenoten vertegenwoordigd.
In mr. S. J. Fockema Andreae, die sinds 1950 lid was van de Koninklijke Akade-
mie en die voorzitter was van de commissie voor Naamkunde, verloor het corps
een zeer meelevend lid. De in januari 1969 met een levensbeschrijving door prof.
J. Th. de Smidt verschenen bibliografie Fockema Andreae door dr. J. Westenberg
geeft een indrukwekkend beeld van de vele en veelzijdige publicaties van deze
académicien, die op eigen, perspectiefrijke wijs medewerkte aan de vakbezinning
van zijn generatie-genoten.
Hem en prof. Stabbe zij de eeuwige rust.
De verwachting van het corps, dat zij, die leiding gaven aan een vruchtbare be
zinning op de archivistiek, terminologie, archiefeconomie en archiefwetgeving en
die de stoot gaven tot de nieuwe wet, ook de invoering van deze wet zouden re
gelen, werd aldus door de tijd gesloopt. Hiermede valt deze zware opgave toe
aan U. Geen confrater zal kunnen worden gemist, indien wij naar de eis van deze
tijd het erfdeel der vaderen willen vindiceren.
De inventarisator van de opgaven, welke voortvloeien uit de archiefwet 1962, dient
vooraf te boeken wat onder het oude bestel onafgedaan bleef. In weerwil van de
richting Fruin en het devies 'gij zult inventariseren' is er een enorme inventarisatie
achterstand. Reeds in het begin van de eeuw werd dit gevreesd. Toen Colenbran
der in het archievenblad 1914/T5 wees op 'het grote gevaar, 'twelk het succes
van het werk bedreigt: het verzinken der hoofd inventarisatoren in werkzaamhe
den, die hen van de centrale taak afhouden' r' noteerde hij een kwaad, dat voort
vloeit uit een personeelsformatie, die niet aan de taak is aangepast. De bezuini
gingsdrift van de jaren twintig, dertig en veertig maakte de toestand slechts erger.
6 N.A. XXIII 1914/'15 p. 220
[9]