Wel kan hij meegaan met de mening van de heer Schaap betreffende de huidige
ontwikkeling in de vakbeweging.
De heer Van Hoboken vraagt nog hoever de besluitvorming der personeelsbonden
moet gaan. Bij de gemeente Amsterdam is een reorganisatie van de commissie voor
georganiseerd overleg op handen, waarin de personeelsbonden een adviserende
stem zullen krijgen, op voorstel van b. en w. De inleider zegt, dat in Rotterdam
een dergelijke bepaling bestaat, doch dat men daar al op het verdwijnen van de
gehele commissie voor g.o. speelt. Hij adviseert in Amsterdam met het voorstel
van b. en w. mee te gaan.
De voorzitter sluit de discussie wegens het gevorderde uur en dankt de spreker
hartelijk voor zijn inleiding, die zoals de vele vragen aantonen, met grote belang
stelling is beluisterd.
S Rondvraag. De heer Brekelmans vraagt of de naam onzer vereniging niet ver
anderd moet worden, want de nieuwe archiefwet spreekt niet meer van 'weten
schappelijk archief ambtenaar. De heer Van Veldhuizen beaamt dit en wijst o.a.
op de daartoe nodige statutenwijziging.
De heer Van Hoboken informeert nog naar de snellere promotieregeling bij het
Rijk, die de voorzitter in zijn openingsrede heeft aangehaald. Deze deelt mede dat
ons bestuurslid Mr. De Vey Mestdagh daarvan bericht heeft ontvangen. Op voor
stel van de heer Schaap zal hiervan mededeling worden gedaan aan provinciale
inspecteurs en gemeentearchivarissen.
Tegen half een sluit de voorzitter deze geanimeerde ledenvergadering.
1 r r
Jaarrede van de voorzitter van de Vereniging van Archivarissen in Neder
land, mr. A. E. M. Ribberink, uitgesproken op de ledenvergadering in de
Technische Hogeschool te Eindhoven op 26 maart 1969.
'To see where we are going is the
only reason to look back'
VINDICAMUS
Met de eerste mei van het jaar 1968, het jaar dat onderwerp is van dit verslag, trad
de archiefwet 1962 in werking. Daarmee is afscheid genomen van de vertrouwde
wet van 1918, die op de vergadering van 7 september van dat jaar door S. Muller
Fzn met veel voldoening was begroet: 'Allereerst', zo klonk het 'vermeld ik het
grote geluk dat ons te beurt is gevallen: het tot stand komen van de archiefwet
met trots mogen wij zeggen, dat zij geheel ons werk is geweest'1.
Alvorens ons te bezinnen op de gevolgen van de wet van 1962, dient enige aan
dacht te worden gewijd aan de wet van 1918.
1 N(ederlandsch) A(rchievenblad) XXVII 1918/'19 p. 6
[6]
Het tot stand komen van de archiefwet 1918 sloot een periode van bloei af; een
tijdperk, dat begonnen was met de benoeming in 1875 van Victor de Stuers tot
chef van de nieuwe afdeling Kunsten en Wetenschappen. In 1879 leidde dit tot de
aanstelling als rijksarchivaris van Muller 'die reeds als archivaris van de gemeente
Utrecht' getoond had 'een man van grote bekwaamheid en van veel ijver in het
vak van het archiefwezen te zijn'2. In 1877 werd de begaafde Van Riemsdijk,
mede op advies van Muller, van het gemeentearchief Zwolle overgehaald naar
het rijksarchief Arnhem, in 1882 vervolgens naar het leidingloze Den Haag. In
de jaren 18801883 zagen Arnhem, Groningen, Haarlem, 's-Hertogenbosch en
Utrecht nieuwe rijksarchiefgebouwen verrijzen; in 1901 geschiedde dit te Assen en
in 1902 verrees het huidige Algemene Rijksarchief. Ook het vakberaad kreeg
vorm. In 1890 begonnen de bijeenkomsten van rijksarchivarissen, van 1891 da
teert de Vereniging van Archivarissen in Nederland, van 1892 het Nederlands
Archievenblad, in 1898 verscheen de Handleiding tot het ordenen en beschrijven
van archieven en in 1906 een ontwerp-archiefwet. Het corps schaarde zich rond
de begaafde Muller, de strijdlustige Fruin en de tactische Feith.
Na 1918 kwamen de magere jaren met als refrein de woorden, die Fruin als voor
zitter sprak tot de jaarvergadeing van 30 september 1922: 'De tijden zijn moei
lijk bezuinigingen is overal het parool' 3.
Dank zij de degelijke fundamenten een goede archiefwet en een doordachte
vaktechniek kon in weerwil van de ongunst der tijden de zeer goede naam wor
den bewerkt, waar de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk
gewag van maakte bij de installatie van de archiefraad op 23 december 1968. Op
bezuiniging en crisis volgden oorlog, verwoesting en terreur. Toen de Vereniging
na vele jaren temidden van het na-oorlogse herstel op 29 oktober 1949 inzake
een herziening van de archiefwet de stellingen aanvaardde, welke waren ontwor
pen door de collega's Panhuysen, Coster, Van der Gouw, Hardenberg en Wouters,
was er hoop op een betere tijd. Ook werd verwacht, dat zij, die de stoot tot een
nieuwe wet gaven, leiding zouden geven bij de invoering. U weet, hoe anders het
verliep. Het bekende commentaar Dupars-Hinrichs noemt het vertragende beraad.
Er waren conflicten, waarvan het geschil tussen de Eerste en Tweede Kamer van
de Staten-Generaal over het recht van amendement blijvende bekendheid verwierf;
en ook na het tot stand komen van de wet vlotte het met de invoering niet.
In 1965 werd het door de enorme onderwijsproblemen belaste departement van
Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen verkaveld. De afdeling O.K.N., waar het
archiefwezen naamloos onder viel, werd overgebracht naar het nieuwe ministerie
van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk, waar de tot C herdoopte K,
onttrokken aan de mammoetsfeer, hoger genoteerd zou staan en betere levens
kansen zou krijgen.
Op 1 september 1966 leek met de benoeming tot Algemene Rijksarchivaris van
Van der Gouw, een om vakkennis en strijdbaarheid befaamd confrater, een nieuwe
tijd van bloei welhaast bereikt. Het vertrek van het hoofd van de onderafdeling
2 Algemeen Rijksarchief, archief Binnenlandse Zaken Kabinet 278 doss. 165.
3 N.A. XXX 1922/'23 p. 5.
[7]