De overheidsvakbeweging die ons het meest aangaat heeft echter een aparte plaats, want de overheid is geen normale werkgever, hetgeen met zich meebrengt dat het overheidspersoneel evenmin tot de normale werknemers behoort. De taak van de overheid is tweeledig, n.l. als hoedster van het algemeen belang, als 'regeer der', en als werkgever. De rechtspositie van het overheidspersoneel vindt haar basis niet in het Burgerlijk Wetboek maar in de Ambtenarenwet-1929 en de daar uit voortvloeiende besluiten. Art. 125 van die wet geeft een aanwijzing van de verplichte regelingen die de overheid voor haar personeel behoort te stellen, b.v. de rechten bij ziekte, en ook het overlegzoals de huidige tekst sedert kort aangeeft, die spreekt van overleg met de vakorganisaties van overheidspersoneel De vroegere tekst luidde van 'gehoord de enz.' Tot dit rijksoverleg (de Centrale Commissie van Overleg in Ambtenarenzaken) zijn toegelaten 5 centrales van overheidsperso neel, n.l.: 1 De Algemene Centrale van Overheidspersoneel (omvattende 5 organisaties) 2 De R.K. Centrale van Overheidspersoneel (6 organisaties) 3 De Christelijke Centrale van Overheidspersoneel (7 organisaties) 4 Het Ambtenarencentrum (AC) 5 De Centrale van Hogere Ambtenaten (CHA), tesamen enkele tientallen orga nisaties omvattende, waaronder onze vereniging. Het Rijksoverleg is maatgevend o.a. voor de bepalingen in de Pensioenwet voor salariswensen (algemene salarismaatregelen) en voor de structuur van het Bezol digingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren (BBBRA). Voor het rijkspersoneel wer ken deze maatregelen direct door, voor personeel van lagere organen indirect, b.v. voor gemeenten door 'uitnodiging' van de minister c.q. de staatssecretaris. Waarom wordt men lid van een vakorganisatie? Er is een algemeen aspect te on derscheiden, men wordt lid als staatsburger om deel te hebben aan een machts factor in het maatschappelijk krachtenveld. Ook speelt het groepsbelang mee, te onderscheiden naar categorie, b.v. overheidspersoneel, en eigen groepering bv wetenschappelijke archiefambtenaren. Als laatste punt is daar het individueel be lang; men kan gezamenlijk meer bereiken dan alleen, en moet elkaar zoveel moge lijk bijstaan: eendracht maakt macht. De spreker eindigde met enkele toekomstverwachtingen. Er is een tendens merkbaar naar symbiose van overheid en bedrijfsleven, er zijn symptomen die op gelijkschake ling wijzen. De overheid trekt steeds meer taken tot zich, de ziektekostenregeling-rijkspersoneel komt op de helling, de eigen ambtelijke regelingen (kindertoelage, spaarregeling) worden langzamerhand afgebroken en er is kritiek in de bankwereld op de pen sioenvoorziening der ambtenaren. De heer Hoek van Dijke eindigde zijn levendig voorgedragen en met veel voor- eelden geïllustreerde causerie met de opmerking dat ambtenaren ook mensen zijn, die hun verkregen rechten evenmin graag kwijtraken als andere werknemers. Daarom is noodzakelijk een krachtige overheidsvakbeweging om dit proces van gelijkschakeling of afbraak zoveel mogelijk zonder wrijving te doen verlopen. [4] Discussie. Dr. Struick vraagt naar de 'horizontale' structuur van de CHA. Inlei der antwoordt, dat cr als het ware een horizontale afscheiding door deze centrale loopt, een 'vloer'. Niet iedereen kan zich aanmelden, men moet aan een 'stands minimum' voldoen. Aangezien de Ver. v. wet. archiefambt. in overheidsdienst col lectief is aangesloten, worden een aantal leden 'meegezogen', 'opgezogen' naar de CHA. De heer Struick meent, dat een deel onzer leden ook deze hogere rang, dit 'vloerniveau', niet zullen bereiken. De voorzitter merkt op dat de inleider er niet is om onze problemen op te lossen, doch dat hij als algemeen, en ons het meest aansprekend, voorbeeld de CHA heeft geciteerd. Dr. van Hoboken dankt spreker voor zijn causerie en meent dat CHA en AC categorale organisaties zijn. Hij vraagt inleider om een nadere uitleg. Worden b.v. categorale organisaties in het G.O. anders behandeld dan de drie grote centrales? De inleider antwoordt dat de eerstgenoemde organisaties deels categoraal zijn in de zin van niet-algemeen, doch in andere zin allerlei categorieën omvatten, dus een groot terrein van menselijke activiteit bestrijken. Wat de tweede vraag betreft, de grote centrales vragen van hun leden een veel hogere contributie dan de amb- tenarencentrales en hun klacht is dat deze laatste in het G.O. op gelijke voet worden behandeld als zijzelf. Kostbare onderzoeken naar werkvoorwaarden zijn vanwege de ambtenarencentrales niet mogelijk. Drs. ten Cate informeert naar de verhouding van de getalsterkte der hogere en middelbare ambtenaren. Hoe kan de behartiging van beider belangen plaats vinden? De voorzitter zegt dat dit een punt is voor detaillering in de CHA, en voor een vergadering van onze vereniging zelf. Drs. Woelderink meent dat de vakverenigingen ook een ontwikkeling naar groei in ledental van hogere ambtenaren zullen doormaken en vraagt of dit voor de overheid grote gevolgen zal hebben. Hij wijst op de commissie-Verdam. De in leider antwoordt dat daartoe een verandering in de wetgeving zal moeten komen. Hij wijst echter op de tendens bij PTT (die ongeveer de helft van het gehele rijks personeel omvat): men wil dit staatsbedrijf omzetten in een n.v. Op deze wijze kunnen grote regionale bedrijven met de n.v.-vorm ontstaan. De heer Stempher vraagt naar primaire arbeidsvoorwaarden. Is er al een symbiose merkbaar tussen particulier bedrijf en overheid inzake het verhogen van salarissen? Spreker meent dat er dit wel inzit, men zal naar elkaar toegroeien, steeds voor delen en nadelen vinden en tegen elkaar afwegen, doch men zal elkaar ook meer navolgen in de algemene tendensen. Mr. Schaap wil de negatieve voorwaarden speciaal voor ambtenaren naar voren halen en illustreert met enkele voorbeelden dat bepaalde voorzieningen wél voor de werknemer in het particulier bedrijf gelden doch niet voor de overheidsdienaar, en vindt dat de overheid in deze achteraan loopt. In afwijking van inleider meent hij dat de tendentie in de vakbeweging zich meer en meer verplaatst van de grote centrales naar de categorale bonden. De heer Hoek van Dijke is enigszins verbaasd over de voorbeelden van Mr. Schaap en geeft dadelijk tegenvoorbeelden. Willen we echter tot een zo eerlijk mogelijke vergelijking komen, dan behoren we de gehele dienstenpakketten van overheid en bedrijfsleven naast elkaar te stellen. [5]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1969 | | pagina 5