H. G. Jones, over de tweede T. R. Schellenberg, terwijl J. C. Colson de opleiding
van archivarissen en bibliothecarissen beiden onder de loep neemt. W. Kaye
Lamb vroeg zich tenslotte af: The moden Archivist formally trained or self-
educated? Aan het tekstgedeelte gaat vooraf de Himno del Archivero, gedicht
door Rafael Angel Barroeta en op muziek gezet door Evencio Castellanos. Uit de
bewerking, die door de redactie van The American Archivist aan de hand van
de letterlijke vertaling door C. L. Guthrie werd gemaakt, nemen wij het refrein
over:
As sentinels, faithfully guarding,
Stand watch o'er the houses of kings,
Let us, archivists, likewise be watchful
Of our fatherland's most precious things.
De juli-aflevering bevat een zestal artikelen over archieven van universiteiten.
Ter sprake komen hun positie in het kader van de hogeschool, de mate van open
baarheid, de ordening, het gebruik van deze archieven, het bij de 'paperwork
explosion' zich aandienende vernietigingsprobleem, en het personeelsprobleem
in het bijzonder bij de archieven van kleine 'colleges'.
John E. Wickman opent de aflevering van oktober met een belangwekkende
beschouwing over de door staatssecretaris Foster Dulles gemaakte beschikking om
trent zijn papieren nalatenschap. De officiële stukken uit zijn ambtsperiode bleven
uiteraard op het State Departement. Zijn louter particuliere bescheiden gingen
naar de universiteit van Princeton, waar ook een microfilmcollectie werd aange
legd van ongeveer 40.000 officiële documenten over kwesties van buitenlandse
politiek waarmee Dulles zich persoonlijk bemoeid had. Aan de Dwight D. Eisen
hower Library droeg Dulles tenslotte de papieren over, die betrekking hebben
op zijn deel uitmaken van de regering-Eisenhower en hoewel handelend over
staatszaken toch van particulier karakter zijn. - D. R. Bodem gaat in op het ge
bruik van formulieren in de archiefadministratie. - N. Reingold vertelt iets
over zijn archivistische werkzaamheden bij de National Archives, de Library of
Congress en de Smithsonian Institution. - W. L. Welch behandelt problemen
rond de overbrenging van fonetische documentatie van het ene materiaal op het
andere. J. B. Kuiper tenslotte gaat in op de historische waarde van films. Jour
naals kunnen ons beeld van politieke gebeurtenissen en technische ontwikkelingen
verlevendigen en een correctie leveren op al te geromantiseerde historische speel
films.
J. H. v. d. HO
Archivalische Zeitschrift 64 (1968)
Het tijdschrift vangt aan met een artikel van Hans Goetting en Hermann Kühn
over Die sog. Heiratsurkunde der Kaiserin Theophanu (DOII.21), ihre Unter-
[44]
suchung und Konservierung. Dit pronkstuk bevindt zich in het Niedersachsisches
Staatsarchiv zu Wolfenbüttel. De oorkonde is een praeceptum dotis, opgemaakt
bij het huwelijk van medekeizer en troonopvolger Otto II met de Byzantijnse
prinses Theophanu op 14 april 972. De vorm is een rotulus van 144,5 cm bij 39,5
cm, van purperkleurig perkament, beschreven met gouden letters. Enige fraaie
kleurenfoto's geven er een duidelijk beeld van. Het artikel beschrijft de maat
regelen die zijn genomen om het stuk te restaureren en te conserveren. Bij de
restauratie bleek, dat het purper niet afkomstig was van de purperslak, maar van
inheemse verf, een bevestiging van het vermoeden, dat de oorkonde in Duitsland
is vervaardigd. Op te merken is nog, dat het stuk liggend in een vitrine wordt
bewaard.
Friedrich P. Kahlenberg beschrijft de ervaringen opgedaan met het Zwischen-
archiv des Bundesarchivs, dat in 1965 in Bad Godesberg is geopend1. Deze ervarin
gen zijn gunstig. De vooringenomenheid, die bij ministeries bestaat tegen over
dracht van stukken aan het Bundesarchiv uit vrees voor te snelle vernietiging en
openbaarheid, richt zich minder tegen de limbo's waarvan zij de eigenaars zijn.
Een artikel van Eckhart G. Franz over Die englischen County-Archive und ihre
Bestande behoeft hier niet besproken te worden. De bijdrage van Gerhard Granier,
Zur Magazinierung moderner Akten is voor de materiële verzorging van de
archieven van belang. Eerst worden de bezwaren uiteengezet tegen ouderwetse me
thoden als Fadenheftung, Stehordner en Einhangehefter. Vervolgens worden allerlei
nieuwe methoden behandeld om de stukken bij elkaar te houden.
Bernhard Zittel schreef een aktueel artikel over Belichtung und Belüftung von
Archivmagazinen. Allereerst moet worden opgemerkt, dat Belichtung iets anders
is dan Beleuchtung; het eerste is natuurlijk licht, het tweede kunstlicht. Over de
gevaren zijn de archivarissen het niet eens. Amerikanen, Fransen en Skandina-
viërs zweren bij vensterloze gebouwen, de Italianen willen daarentegen wel ramen.
In Lübeck meende men te hebben geconstateerd, dat bij daglicht minder schim
mel voorkomt. Men is het er over eens, dat men in elk geval grote vensters en
direct zonlicht moet vermijden. Ideaal is een vensterloos magazijn met air-condi
tioning. Om de hoge kosten daarvan worden vaak tussenoplossingen gezocht:
ramen aan de noordkant, smalle ramen, stellingen loodrecht op de ramen, geslo
ten stellingen, witte gordijnen, jalouzieën, speciaal glas om ultraviolette stralen te
weren, 'Verbundglas' uit thermolux enz. Het probleem van de ventilatie is nog
belangrijker dan dat van de verlichting. Men is het niet eens over de ideale hoogte
van temperatuur en vochtigheidsgraad. Dan is er nog de luchtverontreiniging die
bestreden moet worden. In elk geval moet er gelijkmatigheid zijn en circulatie.
Microfilms b.v. zijn bijzonder gevoelig voor wisseling van temperatuur en voch
tigheid. Besproken worden verder de voor- en nadelen van natuurlijke en kunst
matige ventilatie. Een van de conclusies van het artikel is, dat ervaringen uitge
wisseld moeten worden en dat archivarissen, architecten en deskundigen op het
gebied van licht en ventilatie moeten samenwerken.
i In Ned. Archievenblad 1967 werd op blz. 87 het aardige boekje van E. von Vietsch
en W. Kohte over het Bundesarchiv en het Zwischenarchiv besproken.
[45]