Boekbespreking
Hove, Raatsheer in den Hove van Holland, is aangestelt tot Secretaris van den
Raad van State in plaatse van Mr. Simon van Slingelandt, tenselve dage door
haar Ho. Mo. geavanceert tot Thesaurier-Generaal"58. Geavanceert, de functie
van thesaurier-generaal werd dus inderdaad belangrijker geacht, dan die van
secretaris van de Raad van State.
Thans lijkt het moment aangebroken om te trachten tot een conclusie te komen.
Het bleek dat volgens artikel 12 van zijn instructie, de thesaurier-generaal was
belast met het opstellen van de generale petitie. Gedurende de jaren dat Simon
van Slingelandt aan de Raad van State was verbonden, waren er drie thesauriers-
generaal, nl. Coenraad Burgh, Jacob Hop en hijzelf. De generale propositien, welke
door de drie thesauriers zijn opgesteld, tonen duidelijke verschillen, al wijken zij,
wat de opzet betreft, niet af van hetgeen, dat aan het begin van dit artikel op
dit punt werd geschreven. Het blijkt, dat de generale petities van Burgh kort
waren en geen beleidslijnen aangaven. Die van Hop waren veel langer, gaven een
uitgebreid overzicht van de buitenlands-politieke situatie waarin de Republiek
zich op dat moment bevond, vergezeld van voorstellen hoe te handelen. De vier,
welke kennelijk aan Slingelandt kunnen worden toegeschreven, nl. voor de jaren
1700, 1701, 1726 en 1727, schetsen de slechte financiële toestand waarin de Repu
bliek verkeerde en gaven de mogelijkheden aan om hierin verbetering te brengen.
Dat wil nu nog niet zeggen, dat Slingelandt geen aandeel gehad zou hebben in de
opstelling der anderen. Het heeft er alle schijn van dat hij in de laatste jaren van
Coenraad Burgh vele „ingrediënten" daarvoor heeft verzameld en aan de oude,
ziekelijke thesaurier-generaal heeft voorgelgd. Daar wijst de getuigenis van Slinge
landt aan Heinsius op, dat hij het werk nu al zo lang had gedaan. Zo is het ook
mogelijk dat Hop soms met Slingelandt overlegde. Maar daarover zijn geen docu
menten te vinden. Wanneer men alleen de beschikking heeft over het, overigens
uitgebreide, materiaal op het Algemeen Rijksarchief, dan lijkt de juiste beant
woording van de vraag van Goslinga niet veel te kunnen afwijken van het boven
staande.
W. A. van Rappard
58 nr. 212, folio 1027.
[40]
Inventaris van het archief van Het Huis ten Donck, door drs. B. Woelderink.
Uitgave Gemeentearchief Rotterdam, 1968.
In 1964 gaven de eigenaren van het Huis ten Donck te Ridderkerk het op dat
huis berustende archief in bewaring aan het Gemeentearchief van Rotterdam.
Daarbij werd de voorwaarde gesteld, dat op kosten van de gemeente een inven
taris zou worden gemaakt en uitgegeven.
Aan die voorwaarde is door de gemeente, met als uitvoerder het Gemeentearchief,
op ruime en royale wijze voldaan. Een boekwerk van ruim 250 bladzijden, met
13 afbeeldingen, waarvan een viertal in kleurendruk, voorzien van een zeer uitvoe
rige en instructieve inleiding, stamtafels en index, is het resultaat geweest van de
door de Gemeentearchivaris aan hem opgedragen inventarisatiearbeid van de
conservator drs. Woelderink.
Men zou zich kunnen afvragen, of het archief van een huis, dat niet binnen de
palen van Rotterdam ligt, niet eerder thuis zou behoren in het Algemeen Rijks
archief. Maar gezien de nauwe banden, die het geslacht Groeninx, sedert 1702 in
het bezit van het huis ten Donck, met Rotterdam heeft gehad, is deze plaatsing
zeer wel te rechtvaardigen. Bovendien waag ik het te betwijfelen, of het Rijk
zich een dergelijke fraaie uitgave van de inventaris zou willen veroorloven!
Een belangrijk bestanddeel is het archief van de heerlijkheid Ridderkerk, in 1721
in het bezit gekomen van Cornelis Groeninx (gehuwd met de erfdochter van
het aanzienlijke Rotterdamse geslacht Van Zoelen), dat niet minder dan ruim 500
nummers van de inventaris (die 1284 nummers telt) beslaat, en dat uitmunt door
een zelden in zo'n archief aan te treffen volledigheid. Van de andere heerlijk
heden, tijdelijk of nog in het bezit van de familie Groeninx (IJsselmonde, Oud
en Nieuw Herkingen en Roxenisse) is maar weinig archief bewaard gebleven.
Wat het heerlijkheidsarchief van Ridderkerk aangaat, heeft de samensteller het
systeem gevolgd, dat ik uiteengezet heb in mijn artikel in het Archievenblad van
1960. Persoonlijk deed het mij genoegen dit systeem met instemming door hem
vermeld te zien.
De schrijver van de zeer gedegen inleiding wijst er terecht op, dat de zogenaamde
heerlijke rechten, waarvan de neerslag in de inventaris te vinden is, nog steeds, zij
het in geringe mate, voortbestaan. Een interessante uiteenzetting hierover is te
vinden in het artikel van Prof. Mr. J. Ph. de Monté ver Loren in „Het Personeel
Statuut", jaargang XII (1961), blz. 7378: „Bestaan er nog heerlijkheden en hoe
te handelen met aan heerlijkheden ontleende namen?"1
1 Herdrukt in het Maandblad De Nederl. Leeuw LXXVIII (1961), k. 394 vlg. Met com
mentaar daarop van drs. J. Fox, in hetzelfde maandblad LXXIX (1962), k. 55 vlg.
[41]