kan zijn, dat de Raad van State vreesde onaangenaamheden met H.H.M. te zullen
krijgen. Met het optreden van Hop nl. begonnen de lange politieke inleidingen
waarover Van Wijn en Van der Aa het hadden. Dat behoeft niet te verbazen.
Uiteindelijk was Hop door Willem III veel in zijn buitenlandse dienst gebruikt en
hij had op die missies het vertrouwen van de koning-stadhouder gewonnen. Maar
gedurende het eerst stadhouderloze tijdperk had de Raad van State een heftige
strijd met Johan de Wit moeten voeren over de vraag of de buitenlandse politiek
tot „hun departement" behoorde of niet en dit conflict hadden zij verloren. Het
valt dus zeer wel in te denken, dat de Raad van State huiverig was voor de moge
lijke reacties, welke de inleidingen van Hop bij de Staten-Generaal zouden kunnen
verwekken en zich van te voren wenste te dekken door een goedkeuring van
Willem III.
Dit zou althans een verklaring kunnen zijn waarom de Raad van State nu zo'n
formele houding aannam, terwijl toen Slingelandt dit werk verrichtte, men niet
zo'n scherpe controle had uitgeoefend. Maar Slingelandt had over de financiële
nood van de Republiek geschreven en het toezicht op de financien behoorde tot
het werk van de Raad. Hierbij bleef het echter niet. Ook de staat van oorlog werd
dit maal niet zonder meer aanvaard. De leden Groeninx48, van Geldermalsen,
de thesaurier-generaal Hop en de secretaris van Slingelandt werden verzocht „het
project van verdeeling van de ingrediënten van de extraordinaris staat van oorlog
voor het volgend jaar 1702" na te kijken en eerst nadat zij rapport hadden uitge
bracht, alles accoord te hebben bevonden, werden de staten van oorlog aan
vaard49. Nogmaals, het behoeft niets te betekenen, maar toen Slingelandt, geen
eens thesaurier-generaal zijnde, dit werk waarnam, werd hij aanzienlijk minder
op de vingers gekeken.
In maart 1702 overleed Willem III. Dit had voor het onderhavige onderwerp het
gevolg, dat voortaan een andere werkwijze bij het opstellen van de „begroting"
werd toegepast. In grote lijnen ging het nu als volgt. Hierbij is gebruik gemaakt
van de resoluties in het jaar 1704. Wel is waar luiden de besluiten in andere
jaren soms een weinig afwijkend, of zijn zij zelfs helemaal niet genomen, maar
toch trachtte Hop zoveel mogelijk de eenmaal aangenomen en goedgekeurde
werkwijze te volgen. „Is een aanvang gemaakt van de deliberatien over de generale
petitie en staat van oorlog voor het toekomend jaar, met het leesen der con
senten en consideration van de provinciën van Holland, Utregt, Vriesland, Over
ijssel en Stad en Ommelanden op die van het lopend, de provincies van Gelder
land en Zeeland geen consenten of resolutien overgesonden hebbende."50.
Vervolgens werd de 15e november weer gedelibereerd31 en op de 21e werd de
volgende resolutie aanvaard: „Is na deliberatie goedgevonden en verstaan te ver
soeken den Heer Thes. Gen. Hop om een concept op te stellen van een generale
propositie van petitien voor het toekomend jaar 1705, en te maken de nodige
48 Mr. Cornelis Groeninx, heer van Ridderkerk (1671-1750).
49 nr. 139, 3 november, folio 2275.
50 nr. 151, 4 november 1704, folio 2619.
31 Ibidem, folio 2700-2702.
[38]
verschikking in den staat van oorlog, proflueerende uit de posten, die volgens
haar Ed. Mo. resolutien moeten uit den staat geligt, of van nieuws daar op
gebragt worden en vervolgens het een en ander te brengen ter deliberatie van
haar Ed. Mo."52, waarop onder de 25e werd aangetekend, dat Hop het concept
van een generale petitie, „door hem opgesteld" had voorgelegd, als mede had
„rapport gedaan van de verschikking, welke heeft moeten gemaakt worden 53
en alles was gearresteerd.
In 1703 was het aanzienlijk eenvoudiger gegaan. Voor dat jaar is er in de resoluties
slechts één aantekening te vinden onder „Sondag den 16 Decemb. 1703"54 lui
dende: „De Heer Thes. Gen. Hop heeft geëxhibeert een memorie van ingrediënten
van de Staaten van oorlog voor het toekomend jaar, en een concept van een gene
rale propositie. Waar op gedelibereert zijnde is goedgevonden en verstaan den
Heer Thes. Gen. te bedanken voor de genoome moeite, en soo de voorsz. memorie
van ingrediënten als het concept van generale propositie te houden voor gear-
resteert".
Wordt dit bedankje in 1704 nog één keer weggelaten, sinds die tijd zal de Raad van
State niet meer vergeten om Hop en later Slingelandt te bedanken voor de moeite,
welke zij zich hebben gegeven om hun taak normaal en volgens opdracht te ver
vullen. Wij vinden deze vriendelijke woorden ook tot Hop gericht op 29 October
1706, 10 november 1707, 19 november 1708, 12 november 1710 en 14 november
1712, alle vijf data, waarop een generale petitie is aanvaard, welke door Siegen-
beek of Van Wijn aan Slingelandt werd toegeschreven. Slechts twee maal gebied
de voorzichtigheid een voorbehoud te maken, nl. ten aanzien van de generale pro
posities voor 1714 en '17. De eerste keer kan men begrijpen. Voor 1714 is er
blijkbaar geen staat van oorlog opgesteld. Een onderzoek in de index'5 leverde
niets op, maar de vrede was gesloten en ieder provincie liquideerde naar eigen
goeddunken de troepenmacht, welke zij moest betalen, zodat de Raad ieder over
zicht miste. Voor de jaren 1715 en 1716 probeerde de Raad van State weer de
normale weg te bewandelen, maar eind 1716 kwam de extraordinaris vergadering,
de zgn. tweede Grote Vergadering, bijeen, die o.m. de sterkte van het leger zou
bepalen. Daardoor was het de Raad pas half 1718 mogelijk om 20 juli een nieuwe
generale petitie, lopende vanaf de eerste juli van dat jaar in te dienen58. Daarna
gaat alles weer normaal. De Raad van State stelde een staat van oorlog op en
vervaardigde een generale petitie zonder enige hoop te koesteren dat daarop vol
doende geld zou binnen komen57.
In 1725 overleed Hop. Op 1 november werd de volgende resolutie door de Raad
van State aangenomen: „Is aan haar Ed. Mo. gepraesenteert een commissie van
haar Ho. Mo. van den 27 der voorleeden maand bij dewelke Mr. Nicolaas ten
52 folio 2737.
58 folio 2763 e.v.
54 nr. 147, folio 2851.
55 A.R.A., Raad van State nr. 405.
58 nr. 198, folio 657, vgl. nr. 2229, folio 113 t/m 115.
57 nr. 2229, folio 190.
[39]