vangrijke taak te vervullen. Maar had Slingelandt nu werkelijk „soo lange tijt all het werck van den thesaurier" gedaan? Daar zijn wel aanwijzingen voor te vinden. Het vervaardigen van de Sta(a)t(en) van oorlog bijvoorbeeld, werd reeds zeer snel aan Slingelandt opgedragen. Duidelijk blijkt dit uit een aantekening van Heinsius32 in zijn „Memorie van eenige pointen, bij sijne Majt. van Groot Bretagne goetgevonden" 19 September 1691, luidende: „De staat van oorlogh met den eersten te doen formeren ende tot dien eijnde met den Secretaris van Slingelandt te confereren op d'ingredienten ende, van alles geinstrueert wesende, een keer na Loo te doen, om daervan aen Sijne Majt. communicatie te geven ende desselfs goetvinden te nemen". En inderdaad, Slingelandt was van 27 september tot 8 october afwezig. Op laatstgenoemde dag echter was hij er weer. Hij rapporteerde de koning-stadhouder te Dieren te hebben bezocht en instructies te hebben ontvangen. De 18e overhandigde hij, ondanks de aanwezigheid van Burgh, een door hem opgestelde staat van legerlasten en op de 20e schreef hij in de resoluties: „Den Heer Thes. Gen. Burgh en Secretaris van Slingelandt hebben rapport gedaan van het formeren der ordinaris en extra- ordinaris staaten van oorlog voor het aanstaande jaar 1692 ,"33. Ook het vol gende jaar werd Slingelandt weer bij Willem III geroepen, dit keer in Breda34. In 1693 hoefde de secretaris niet op reis. De koning-stadhouder kwam rechtstreeks uit het leger naar Den Haag om vandaar, na een kort verblijf, naar Engeland te vertrekken, maar in 1694 kwam Slingelandt weer instructie halen, ditmaal op het Loo35). Gedurende de volgende jaren kwam Willem III, zodra de veldtocht was afgelopen, naar Den Haag en in 1697 werd de vrede gesloten. Toch ging Slinge landt dat jaar twee keer naar de koning-stadhouder toe. Hij bezocht hem te Brus sel om te spreken over de gerezen moeilijkheden bij de fourage-magazijnen36, ter wijl hij in october op het Loo instructies ging halen voor de nieuwe staat van oorlog37. In 1698 ging de secretaris weer naar Dieren om de 14e october" aan den Raad door last van Sijne Majesteit van Groot Brittanien „mededeling te doen" dat de schaarsheit en duurte van graanen soo groot is in de Spaansche Nederlan den, dat men sal genoodsaakt sijn de besetting, die den Staat hout in de voornaam ste Spaansche plaatsen, daar uijt te trekken, of sorg te draagen voor haare subsi stence van nu tot na de volgende ougst"38. Maar er bestaan nog duidelijker aanwijzingen. Toen in 1698 Burgh al sinds enige maanden niet meer in de Raad van State verscheen, werd besloten" en dat voor de rest copie van de voorz. missive van Sijne Majt. sal gesteld worden in handen 32 N. Japikse, Correspondentie van Willem III en Hans Willem Bentinck, eerste graaf van Portland, uit Engelse en Nederlandse archieven en bibliotheken, (Den Haag 1937), Deel III, blz. 253. 33 A.R.A., Raad van State 115, Resolutien 1691, 2e deel. 34 nr. 117, 2 october 1692. 35 nr. 121, 12 october 1694, folio 932. 30 nr. 127, folio 881. 37 Archief Fagel, nr. 797, folio 253. 38 Raad van State 129, folio 1346. [36] van den Heer Thes. Genl. Burg ten einde te dienen tot sijn naarigting in het for meren van de staat van oorlog voor het aanstaande jaar ,"39, maar op 8 october 1699 besliste de Raad een resolutie van H.H.M. „te stellen in handen van de Secretaris van Slingelandt om op het formeeren van de staat van oorlog voor het aanstaande jaar voor te brengen"40. Men kan hieruit een erkenning der leden van de Raad van State lezen, dat zij Slingelandt als de opvolger van Burgh zagen. Tot nu toe hebben we het echter alleen over de staat van oorlog gehad, maar de vraag wie nu eigenlijk de generale petitie schreef, is nog niet beantwoord. De uit spraak lijkt gerechtvaardigd, dat dit door Coenraad Burgh geschiedde, want indien dit werk al drie jaren door de secretaris was gedaan, zou het niet nodig zijn geweest, uitdrukkelijk in de resoluties te vermelden, dat hij thans hiervoor zorg zou dragen. En toch is dit gebeurd. Op 13 october 1699 besloot de Raad van State dat bij de resumtie van het project van een generale propositie, door den Secr. van Slingelandt op te stellen, nader daarover gedelibereert sal wor den ."4l. Ook het volgende jaar bleek hij de verantwoordelijke man42, maar dan is dat begrijpelijk, want Burgh was reeds een jaar dood en Hop zou pas de vol gende maand in diens functie treden. Waren deze twee generale petities nu anders gesteld dan de voorafgaanden? Inderdaad, zij waren langer en krachtiger, zoals Van Wijn de generale petities van Slingelandt karakteriseerde. Maar de inleiding behandelde niet de buitenlandse politiek. Het ging over de jammerlijke financiële staat waarin de Republiek ver keerde en er werd een krachtig beroep op de provincies gedaan de verlangde bedragen te consenteren en een begin te maken met het aanzuiveren van hun achterstallige betalingen. De komst van Hop heeft aanvankelijk geen grote verandering teweeg gebracht. Alleen ging nu Hop naar de Prins, maar dit maal niet alleen. Op 18 october 1701 wordt in de resoluties geboekstaafd43, dat Geldermalsen44 en Hop de koning stadhouder op 't Loo hadden gesproken over de staat van oorlog. Misschien heeft het niets te betekenen dat Geldermalsen meeging. Hij was zeker als een militair deskundige te beschouwen en hij was zeer aan de Prins verknocht40. Maar dat jaar zijn er nog andere tekens welke wijzen op een iets stroevere gang van zaken. Toen Hop vijf dagen later een concept voor een generale petitie indiende, werd door de Raad van State beslist, dat hij deze eerst maar eens aan de koning-stadhouder moest voorleggen46. Pas toen Hop kon berichten dat „Sijne Majt. van Groot Brit- tannien" het concept had gelezen en goedgekeurd, ging ook de Raad accoord47. Het 39 Ibidem, folio 1098. 40 A.R.A., Raad van State nr. 133, folio 1402/3. 41 Ibidem, folio 1425. 42 nr. 135, folio 1117. 43 nr. 139, folio 2167. 44 Adriaan van Borsselen van der Hooge baron van Geldermalsen (1658-1728). 45 Gedenkschriften van Adriaan van Borssele van der Hooghe, heer van Geldermal sen, K. Heeringa (ed.) (Archief Zeeuws Genootschap 1916), blz. 74 e.v. 46 A.R.A., Raad van State nr. 139, 23 october 1701, folio 2207. 4t 29 october, folio 2246. [37]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1969 | | pagina 21