Het laatste kwart van de eeuw bracht hier te lande een keerpunt in de vaktech nische richting. Van Riemsdijk leverde met zijn werken over de tresorie en de kanselarij van de graven van Holland en over de griffie van de Staten-Generaal een voorspel op de latere archivistische richting; Muller gaf deze nieuwe richting theoretische grondslag in het herkomstbeginsel. Zijn utrechtse voorgangers, de knappe mr. G. Dedel en de politiek fel geëngageerde contra-revolutionair dr. P. J. Vermeulen hadden dit uitgangspunt reeds ten dienste van de domein-administratie gehanteerd17. Muller ontwikkelde het, mede aan de hand van de theorie van de Ecole des Chartes. In de krachtige Fruin vond de nieuwe archivistische richtingen een voorman. Fruin en zijn aanhang verlangden vaktechniek: archivistiek, archiefeconomie, tijdreken kunde, schriftkunde, oorkondenleer en archiefwetgeving. Er werd een solide vak kennis ontwikkeld; zij het niet zonder oppositie. Een aantal collega's waren van mening, dat het creatief-historische werk te weinig tot zijn recht kwam. Zij vonden, zo noteerde ten departemente de referendaris mr. P. Visser, dat het archiefwezen onder Fruin meer en meer was gaan verduffen. Woordvoerder van deze frondeurs was de bekwame en produktieve rijksarchivaris dr. K. Heeringa. Ook Muller naderde in latere jaren hun kamp en dit kan bij de opvolging van Van Riemsdijk in 1911 zijn steun aan de candidatuur Colen brander verklaren. Toen men zich ten departemente in 1932 bezon op de opvolging van de 75-jarige Fruin als algemene rijksarchivaris, zocht men overeenkomstig de wens van pro fessor J. Huizinga een candidaat, die het wetenschappelijke gebruik van de archie ven zou bevorderen. De keus viel op Bijlsma, die vele publicaties op zijn naam had. De volgende jaren leverden dan ook een streven vakbezinning te paren aan geschiedkundig onderzoek. Het in 1951 door Bloemen en Van der Gouw bewerkte opleven van de archief - school en de felle discussies in deze Vereniging over vakproblemen tonen hoe hoog de vaktechniek gewaardeerd bleef. Daarnaast ontwikkelde zich een flinke ge schiedkundige activiteit, welke ook het afgelopen jaar rijke vruchten bracht. Niet alle confraters publiceerden in 1968 stadsgeschiedenissen als Struick over Utrecht en Van Hövell over Roermond of organiseerden studiedagen als het belgisch nederlandse colloquium „De Brabantse Stad", dat onder leiding van de voorzitter van de Historische Sectie van het Noordbrabants Provinciaal Genootschap dr. Pirenne op 23 en 24 november 1968 op kasteel Bouvigne werd gehouden. Bijna allen zijn echter betrokken bij serie-publicaties of die nu als Arnhemse Bijdragen, Maaslandse Monografieën, jaarboeken, regionaal-historische tijdschriften, Varia historica Brabantica of Varia Peellandiae historiae verschijnen. Aparte vermelding vereist in deze drs. Thomas J. de Vries, die jaarlijks voor Tjeenk Willink een geheel eigen opusculum verzorgt, en die dit na zijn pensionering als gemeente archivaris van Zwolle per 1 maart j.l. naar wordt vertrouwd ook wel zal voort zetten. 17 H. Hardenberg, The administrative practice underlying the dutch manual, Archives and manuscripts III nov. 1968 p. 5. [14] Resultaat mede van Uw onderzoek was het verslag, dat prof. C. van de Kieft aan de buitengewone vergadering te Utrecht op 19 november 1968 uitbracht inzake het rapport over de ontwikkeling van de stedelijke autonomie in de middel eeuwen; de basis van dit rapport waren studies per plaats, door vakgenoten op verzoek geleverd. Flet onderzoek, dat op instigatie van de internationale commis sie voor stedelijke geschiedenis plaats vindt, wordt met verschillende collega's voortgezet. Uw persoonlijk betrokken zijn bij het geschiedkundige werk heeft sinds kort organisatorische vorm. Op 23 december 1968 werd door de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk dr. Klompé ingevolge art. 10 van de archief wet 1962 de archiefraad geïnstalleerd. Met enige vertegenwoordigers van admini stratie en archiefwezen vormen vertegenwoordigers van universitair Nederland deze raad. Het voor het huidige archiefwezen onontbeerlijke academische contact heeft aldus in de archiefraad een orgaan, en het is voor deze vergadering een eer en het is als een goed voorteken te zien, dat de voorzitter van de archiefraad op deze eerste vergadering van onze vereniging na de installatie van de raad als gast in ons midden heeft willen zijn. In een samenleving, die steeds heftiger in beweging komt, kan door een herijken aan het verleden het wezenlijke onderscheiden worden van het bijkomstige. Op Thorbeckes tot Bakhuizen gerichte vraag: „Tot welk groot doel leidt Uwe werkzaamheid"18 ware dan ook te antwoorden, dat de archivaris dienaar is van diegenen, die in de voortgaande discussie over het wezen van mens en maat schappij op verkenning willen gaan in de hof van de geschiedenis. In deze geest sprak eens de oude Anema tot de toen jonge Gerbrandy: „Als ik mij de vraag stel, waardoor ik het meest geleerd heb, de philosophie of de historie, dan zeg ik: de historie"19. Met Muller kan het woord van zijn leermeester Acquoy worden geciteerd: „Nos archives ne sont pas mortes; elles vivent, tant que l'homme vivra qui les con- sulte"20. Door het vakmanschap van de school Fruin en dit vakmanschap verdiepend in deze vereniging en door zelf verkennend te publiceren dient het corps, geïnspi reerd door de archiefraad, de bronnen van de geschiedenis toegankelijk te maken, niet slechts als sinds 1829 voor allen de archivaris bekende en vertrouwde personen, doch voor een ieder, die zich in het verleden wil bezinnen op de eigen plaats in het heden. „Waar ons meer dan ooit de taak voorgeschreven is", aldus Bakhuizen, „de schat aan onze zorgen toevertrouwd voor allen bruikbaar en het gebruik voor allen uitlokkend te maken" moge aldus gevolg worden gegeven aan het ministe- N.A. XXVII 1918/T9 p. 59. 19 Handelingen Tweede Kamer Staten-Generaal 1952/'53 p. 2648 20 Congrès de Bruxeles 1910, Actes, Brussel 1912, p. 785. [15]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1969 | | pagina 10