dag en dauw van huis zijn moeten gaan. Het zal moeilijk zijn iemand in het archi-
varissencorps te vinden, die gedurende een zo lange tijd altijd klaar gestaan heeft
met een volmaakte toewijding voor de belangen van het gehele archiefwezen en
dat dan met een vanzelfsprekendheid, die de schijn wekt alsof alles geen moeite
was en die iedereen een vrijbrief verschafte om altijd weer een beroep op Pan-
huysen te doen. Wimpelt ge de hulde daarvoor af, Panhuysen, dan behoort de
zaak zelf toch gememoreerd als een voorbeeld voor een jonger geslacht. Van u
hadden kunnen zijn de woorden van de dichter Roland Holst:
Ik zal de halmen niet meer zien noch binden ooit de volle schoven
maar doe mij in den oogst geloven
waarvoor ik dien
Dat een zó aan zijn vak toegewijd man vele en vele goede leerlingen zal hebben
het spreekt wel vanzelf. Ge hebt uw licht niet onder een korenmaat geplaatst, ook
niet voor uw collega's. Ge hebt nooit iemand geweigerd van uw kennis en brede
ervaring te laten meedelen, gij hebt al uw collega's tot uw vrienden gemaakt.
De ruime vriendenkring onder uw vakgenoten hebt ge U zeker niet alleen verwor
ven door uw gerespecteerde kennis van zaken, en door de ruime mate waarin wij
daarvan afzonderlijk of in vereniging mochten profiteren. De wezenlijke oorzaak
schuilt in uw aan een sterke vasthoudendheid gepaard verdraagzaam karakter. Ook
van degenen, die het in de loop der jaren wel eens radicaal oneens met U waren
en met U in dispuut gingen en ik behoef U er niet aan te herinneren dat ik mij
daar ook wel eens bij heb bevonden ook van diegenen, die soms uw opvattingen
hebben bestreden, hebt ge nooit anders verondersteld, dan dat zij toch het beste
voorhadden.
Uw tegenpartijders bleven uw collega's en uw vrienden uw eigen idealistische
opvattingen hebt ge ook altijd verondersteld bij anderen ook al waren zij het
niet met U eens.
Het is deze instelling, die U naar mijn opvatting meer siert, dan tien inventarissen
of vijf geleerde verhandelingen meer. Zij behoort namelijk tot de schatten, die mot
of roest niet kunnen verteren, die onvergankelijker zijn dan de charteren regis
ters, waarvan ge zovele jaren de beheerder zijt geweest.'
Mr. Ribberink, die daarna als voorzitter van de Vereniging het woord nam, sprak
van het 'Panhuysentijdvak' in de archivistiek waarbij hij vooral het aandeel van de
scheidende functionaris in het tot stand komen van de Archiefwet 1962 memo
reerde. Na in het kort aangehaald te hebben hoe in 1941 bij het 50-jarig bestaan
van de Vereniging herinneringen aan Maastricht en Luik werden opgehaald, die
echter wel geen aanleiding tot de kort daarna volgende benoeming van Panhuysen
tot vice-voorzitter zullen zijn geweest, vervolgde de spreker:
'Helaas zal echter meer prozaisch aangenomen moeten worden, dat de krachtige
stellingname van de jonge chef van het Limburgse rijksarchief in de discussies van
de dertiger jaren over de moderne rijksarchieven, aanleiding is geweest hem in
1939 in het bestuur te roepen en in 1941 tot vice-voorzitter te benoemen.
Na de moeilijke bezettingstijd had de nu aftredende Limburgse rijksarchivaris als
[194]
voorzitter en lid van commissie een zeer groot aandeel in het tot stand brengen
van wat wij nu kennen als de Archiefwet 1962. Van 1953 tot 1961, een onge
woon lange periode, was hij vervolgens voorzitter van de Vereniging van Archi
varissen.
Het waren levendige en daarom geen gemakkelijke jaren en zij zijn nu reeds
onder de spraakmakende archiefgemeente legendarisch. Menig ouder lid heeft
heimwee naar die tijd, toen de door Panhuysen zelf op gang gebrachte discussies
over de nieuwe archiefwet en de moderne archieven de emoties in de vergaderin
gen hoog deden oplopen en verschillende leden zowel akelig lastig als welbespraakt
waren.
Het is een verdienste van de toen fungerende voorzitter geweest, dat hij bij het
zaken doen met het woelige gezelschap de sfeer wist te handhaven en het was dit
samengaan van sfeer en emoties, dat de Vereniging in het Panhuysen-tijdperk zo
royaal deed beantwoorden aan de doelstelling, die Muller bij haar 25-jarig be
staan formuleerde: plaats van ontmoeting te zijn voor de ambtgenoten en dat niet
alleen voor het werk, maar ook voor het hart.
Indien de ontmoeting niet reeds plaats vond tijdens de felle vergaderingen, waar
ieder toch zijn plezier aan beleefde, dan toch wel heel hartelijk bij het alcoholische
nakaarten.'
De voorzitter bedankte Panhuysen voor alles wat hij voor de Vereniging in ver
schillende functies gedaan had en voor de vriendschap, die hij zelfs aan lastige op
ponenten schonk! Een flora-boek was de materiële uitdrukking van deze erkente
lijkheid.
Dr. van Banning, die namens Limburgs Geschied- en Oudheidkundig Genootschap
sprak, wees er op, dat Panhuysen reeds sinds 1925 lid van het Genootschap is en
o.m. gedurende vele jaren als bestuurslid, vice-voorzitter, en redactiesecretaris zijn
beste krachten aan de Limburgse geschiedbeoefening wijdde. Hij bracht dank voor
alles wat de scheidende Rijksarchivaris vaak onder moeilijke omstandigheden voor
de vereniging had gedaan, en deed deze dank vergezeld gaan van een prachtig
kunsthistorisch werk.
Pater Remigius Dieteren o.f.m. schilderde als secretaris van het bestuur van het
Sociaal Historisch Centrum voor Limburg, waar Panhuysen vice-voorzitter van is,
in een geestige speech een toekomstdroom, waarin hij zowel Rijksarchief als Stads
archief en Sociaal Historisch Centrum nauw zag samenwerken als een zeer bij
zonder onderdeel van een toekomstige Maastrichtse universiteit. De theoretische
grondslag voor de samenwerking tussen Soc. Hist. Centr. en Rijksarchief zag hij in
een formulering door de scheidende Rijksarchivaris zelf eens gegeven: 'De bijzon
dere waarde van de talrijke particuliere archieven ligt hierin, dat zij veel meer dan
overheidsarchieven dat ooit zullen kunnen, een beeld geven van het werkelijke
leven van iedere dag van onze maatschappelijke samenleving in zijn duizend
voudige geledingen, dat zij veel reëler en veel concreter het ontstaan, de groei,
de ontwikkeling en de betekenis van het economische en sociale leven weergeven'.
De spreker vervolgde daarna:
[195]