Maar ook te Maastricht werd nog steeds waarde gehecht aan het Barrièretractaat. Dit blijkt uit het advies van de provinciale archivaris aldaar, Mr. Franquinet als zodanig was hij enkele maanden eerder dan Sivré benoemd die op 27 augus tus 1866 aan Gedeputeerde Staten van Limburg schreef, de oud-gelderse archieven te Roermond te laten en ze niet te plaatsen in zijn provinciaal archief het latere Rijksarchief omdat hij, hoewel van mening dat de centralisatie van gewestelijke archiefstukken in onze eeuw door het belang van de geschiedkundige opsporingen gevorderd werd, er niet aan meende te mogen voorbijgaan dat, zolang men ten op zichte van de archieven het Barrièretractaat van 15 november 1715 wilde eerbie digen, artikel 18 van dat tractaat formeel was en diende te worden nagekomen. Zelfs bij het ministerie van Binnenlandse Zaken te 's-Gravenhage was men nog in 1876 van mening geen bezwaar te hebben tegen de plaatsing van het archief van het Overkwartier te Roermond, 'alwaar het wegens den aard der bescheiden, waar uit het bestaat, eigenaardig thuishoort'. Uit deze laatste zienswijze heeft dan ook geresulteerd dat in 1877 Sivré werd aan gesteld van rijkswege naast zijn functie als gemeentearchivaris als rijksarchi varis. Zelfs lang na het overlijden van Sivré, toen de archievenstrijd op zijn felst was, kreeg de toenmalige Minister van Binnenlandse Zaken die verplaatsing van het ar chief voorstond, advies vragende bij de Raad van State, tot zijn ontsteltenis te horen dat de Raad eveneens meende dat ingevolge het Barrièretractaat de oud gelderse archieven te Roermond thuis hoorden. Het is dan ook niet te verwonderen dat de belanghebbende partij in dezen de gemeente Roermond tot het bittere einde vasthield aan het befaamde artikel 18. Worden deze feiten door auteur Bloemen wel vermeld, dan gebeurt dit echter tussen de regels door en min of meer terzijde. In zijn boeiend relaas, waarin hij zich klaar blijkelijk volkomen vereenzelvigt met de toenmalige rijksarchivaris te Maastricht, August Flament over wien zo dadelijk meer en zich al schrijvende diens rol indenkt, komen de argumenten van Roermond slechts zwak uit de verf. Mèt Fla ment, is hij oprecht boos over de recalcitrante houding van Roermond, een ge meente die zich nota bene durft te verzetten tegen het Rijk! Auteur Bloemen brengt ook niet het minste begrip op voor een gemeente die niet voetstoots afgeeft aan het Rijk hetgeen in de stad als belangrijk werd aangezien en waarvan men geen afstand wilde doen. Waarschijnlijk ben ook ik partijdig indien ik zeg dat ik groot respect heb voor het toenmalig Roermond dat warm liep voor een zaak die in het culturele vlak lag. Men had zich ook druk kunnen maken over een grintweg die niet verhard was of voor het behoud van een aantal vuilniskarren, wellicht evenzeer waardevolle zaken maar toch eerder op materieel niveau zich bevindend. Ik zou bovendien willen opmerken dat een gemeente die opkomt voor het behoud van iets dat de stad onderscheidt van anderen en haar belangrijkheid demonstreert, nemen wij als voorbeeld: een garnizoen of een arrondissementsrechtbank, volko men het recht heeft tot het laatste moment te strijden voor hetgeen in haar ogen even zo goed in die gemeente kan blijven dan dat het moet verhuizen. [264] Moge het dan ook zijn dat ten lange laatste lieden zich bemoeiden met het behoud der archieven die er niet het minste verstand van hadden ook daarover zo dade lijk het feit is dat menigeen grote waarde hechtte aan dit bezit, waarschijnlijk terende op de culturele invloed van notaris Guillon, archivaris Sivré en vele anderen die de stad liefde hadden bijgebracht voor deze zaken. Wij noemden zo juist Franquinet, de provinciaal archivaris te Maastricht en be vriend met Sivré. Ook pastoor Habets, diens opvolger te Maastricht, verkeerde in goede vriendschap met onze gemeentearchivaris. Echter sinds 1893 Sivré is dan al enkele jaren dood treedt August Flament op als rijksarchivaris te Maastricht. Het is Flament die in opdracht van het Rijk de archieven van Roermond naar het rijksarchief te Maastricht moet overbrengen. Tijdens zijn bemoeiingen daarmede geraakt hij in conflict met de toenmalige bur gemeester van Roermond, Raupp, die er in het boek van Carel Bloemen wel zéér naar af komt. Moge burgemeester Raupp in de archief kwestie verre van feilloos geweest zijn, toch is het interessant te vernemen hoe hij door een anonyme schrijver van het boekje: 'Roermond, stad, straten, bezienswaardigheden' beoordeeld wordt. Dit oor deel, gegeven nog in recente tijd (1956), luidt als volgt: 'G. R. C. M. Raupp, be noemd tot burgemeester van Roermond op 1 januari 1894. Hij stamde uit'een noord-brabantse doktersfamilie, waarvan de stamvader in de 17e eeuw uit Hon garije naar Nederland kwam. Onder zijn bestuur kwamen in Roermond tot stand het openbaar slachthuis en koelhuis met vleeskeuringsdienst, de drinkwaterleiding, het telefoonnet, de school voor nuttige en beeldende kunsten, met de lokalen voor de ambachtschool, een burgeravondschool en tuinbouwschool; de riolering in de oude stad werd voltooid. Een nieuw politiebureau werd gebouwd en de politie en de brandweer gereorganiseerd. Het stadhuis werd verbouwd. Nagenoeg alle straten werden van trottoirs voorzien. De gasfabriek werd belangrijk uitgebreid- Het eerste uitbreidingsplan der gemeente kwam tot stand, het eerste dat ingevolge de woning wet in Nederland werd goedgekeurd. Burgemeester Raupp werd met ingang van 1 juni 1907 benoemd tot burgemeester van Tilburg.' Tot zover deze beschrijving. In gedachten ziet U voor U oprijzen een magistraat van formaat. Zijn portret han gende in de burgemeester en wethouderskamer ten stadhuize, geschilderd door de Roermondenaar Henrij Luijten, illustreert dat ten volle. En nu zijn tegenspeler Flament. Eens in de week kwam deze naar Roermond om in het archieflokaal de schifting te bewerken tussen gemeentearchieven en die van het oud-gelders Overkwartier ter voorbereiding van een definitieve overhuizing naar Maastricht. Aan de rijksarchivaria Flament zijn in de laatste Publications' beschouwingen ge wijd, waarvan ik het werd reeds vermeld dat ik ook partij ben de minst gunstige, en dat zijn er vele, genoteerd heb. Ik citeer: 'Met Auguste Jean Antoine Flament, geboren te Amsterdam, kwam na Habets' dood, voor de tweede maal een autodidact, voor de eerste maal een niet-Limburger aan het hoofd te staan van het rijksarchief in Limburg. In de tien jaren van zijn commies-chartermeesterschap aan het rijksarchief in Limburg had hij drukproeven gecorrigeerd voor zijn chef Habets, [265]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1969 | | pagina 43