de 2e wereldoorlog bestond alleen uit het fraai verbouwde gemeente-archief te Delft werd gekozen voor een combinatie van de archieven te Coblenz, Brescia en Brunswijk. De papieren opzet gaf een splitsing tussen het archiefdepot en het kantoorgedeelte. Volgens het programma van eisen moesten in het werkgedeelte de ambtenarenkamers, een ruime leeszaal, een tentoonstellings-lezingzaal van 60 m2, een groot restauratie-atelier, een koffiekamer en de nodige voorzieningen aan gar derobes en toiletten aanwezig zijn. In het depotgedeelte werden ruimtes gevraagd voor 10.000 m1 archiefstukken, 1000 m1 boeken, een tweede leeszaal tevens berg ruimte voor de prentenverzamelingen, sorteerkamers en een vertrek voor de ber ging van zegelafgietsels, negatieven, films en geluidsbanden. In overleg met de Dienst van Openbare Werken en de Rijksgebouwendienst werd het programma van eisen gefixeerd met één wijziging, nl. de combinatie van de gevraagde expositieruim ten van 2 x 60 m2 tot één ruimte van 120 m2. Als architect werd aangewezen ir. K. F. G. Spruit uit Haarlem, met wie vanaf het eerste moment een voorbeeldige samenwerking bestond. Na veelvuldig plezierig contact kwam in 1962 deze archi tect met een ontwerp, dat niet louter alle technische eisen vervulde, maar bovendien een aesthetisch verantwoorde vormgeving bezat. Merkwaardig was het depot, dat een dichte doos werd om de archiefstellingen heen. Ook de overige ruimten werden provisorisch gemeubileerd om de bruikbaarheid te bevorderen. Alle ambtenaren, die op dat moment in dienst waren, hielden zich bezig met het leuke spelletje de meubels als uitgeknipte papiertjes te groeperen in hun toekomstige werkkamers. In een plantsoen met bomen, bloemperken en grasvelden waren 3 gebouwen ge dacht, ter bevordering van de brandveiligheid door tussengangen gescheiden. Een verhoogde glooiende toegang gaf de entree tot het vierkante administratiegebouw, waarbinnen het gemeentelijk archief de rechter vleugel in beslag nam. Op de be nedenverdieping kwam de kamer van de leeszaalambtenaar naast een royale studie zaal, beide aan een brede gang. Achterin deze corridor lag links de toegang naar de expositiezaal en rechts de dwarsgang naar de restauratie-afdeling en de depots. In het souterrain waren de koffiekamer en een ruime fotografische afdeling ge projecteerd. Op de eerste en enige verdieping van het kantoorgedeelte kwamen de verschillende kamers voor de archiefambtenaren; omdat archiefwerk veel ruimte vraagt, kregen alle archiefambtenaren een vloeroppervlakte van tenminste 20 m2. Het kantoorgedeelte vormde één vleugel van het vierkant rond een atrium, waarin sierbestrating zou komen. Het depotgebouw was een losstaande eenheid, die door tussengangen met de twee bovengrondse lagen van het administratie-deel verbonden was. Stalen deuren en sluizen boden voldoende beveiliging. De archiefstukken zouden door een systeem van luchtbehandeling en door brandmelders beschermd worden tegen alle invloeden van vocht, temperatuur en brand; ultraviolet werende verf tussen de dubbele draad glazen ramen hield het gevaarlijke zonlicht buiten. De ruimte bedroeg 5.000 m met nog 1.000 m voor de bibliotheek over de stad Utrecht. Door toepassing van verrijdbare stellingen zou zonodig de capaciteit verdubbeld kunnen worden; de draagkracht van het gebouw zou deze dubbele belasting doorstaan. Bovendien bood het beschikbare terrein uitbreidingsmogelijkheden voor de bouw van een tweede depot. Iedere verdieping bevatte een kleine sorteerkamer buiten het eigenlijke depot. De kelder, waar de oudste stukken bewaard konden worden, lag helemaal onder de grond; in geval van nood kon deze laag dienen als een bomvrije opberg ruimte. Op dezelfde verdieping kwam een aparte kamer voor negatieven, films, geluidsbanden en zegelafgietsels. De begane grond gaf onderdak aan de prenten- verzameling in twee grote ruimten, respectievelijk werkkamer voor de conservator en leeszaal; in deze afdeling kon ook de hele collectie worden geborgen. Het daar achter gelegen depotgedeelte herbergde de bibliotheek. Een expeditievertrek was van buiten af bereikbaar langs een kanteldeur met een laadplatform. Alle depot verdiepingen werden verbonden door een lift en aan de beide smalle kanten twee stel trappen. De gemeente zou dit archiefgebouw voor eigen rekening en op eigen grond bou wen; alleen voor parkeerterrein, toegang en medegebruik van de expositiezaal zouden bedragen aan het Rijk verschuldigd zijn. Dit schetsontwerp was een meer dan bevredigende conceptie; over de instemming kon geen twijfel bestaan. De ar chitect maakte zich op een definitief plan te ontwerpen begeleid door een stoet van adviseurs. Het gemeente-bestuur verleende op 5 augustus 1965 een krediet van 2.806.100,voor de grond, de bouw en de meubilering. De uitvoering werd in handen gelegd van de Rijksgebouwendienst, die de directie toevertrouwde aan de architect. Op 5 januari 1967 werd de bouw gegund aan de Fa. G. J. Boeschoten te Doorn, die al op dezelfde dag met de grondwerkzaamheden begon. Met dezelfde verbijsterende voortvarendheid werd het werk in snel tempo voorgezet: de duur van de bouw was geschat op 27 maanden, maar het kind werd, wonderlijk genoeg, 9 maanden te vroeg geboren: de le oplevering vond plaats op 18 juni 1968. Onder tussen leed de kwaliteit allerminst onder het hoge tempo door de dagelijkse controle van de heren L. H. M. van Dijk en M. Jansen, beiden verbonden aan het architec tenbureau Spruit en de heer Th. A. G. van Kleef van de aannemersfirma van Boe- schoten. Ook hier maakte het oog van de meester het paard vet: in voortdurende samenwerking met genoemde bouwkundigen en de heren ir. H. Dam en J. Storten beker ing. van de Dienst Openbare Werken kon ik wekelijks mede de bouw van het gebouw begeleiden. Volledig voor rekening van de archiefambtenaren kwam de gedetailleerde meubi lering, die in de herfst van 1967 voltooid werd; op papier althans was tot in de uiterste puntjes de inrichting geregeld met aller inspraak en tot aller tevredenheid. De architect adviseerde de opstelling, de vormgeving en de keuze van de kleuren, welke eveneens in aangenaam overleg werden vastgesteld. In januari 1968 konden de bestellingen gedaan worden. De inrichting hield met alle wensen rekening. Ook nu, na 5 maanden gebruik, is er alle reden tot grote tevredenheid. Het zou te ver voeren in te gaan op de meubile ring, die grotendeels conventioneel is. Opvallend zijn de archiefrekken, geleverd door de Fa. Staalmeubel te Roden, waarbij een systeem zonder schroeven of haken is toegepast, de efficiënte binderij-apparatuur, de goed uitgeruste fotografische af deling en de schoonmaak-machine voor archiefstukken, die door de Dienst Open bare Werken werd ontworpen. Aldus is een plezierige en doelmatige werkomgeving [249] [248]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1969 | | pagina 35