van de heer vereist. In Tiel zijn het de 'buurspraken', vertegenwoordigers der kwar tieren, die dit recht uitoefenen. Niet alleen het maken van nieuwe keuren, ook de bevoegdheid om het bestaande recht te interpreteren behoort tot de stedelijke competentie. Doen zich daarbij moeilijkheden voor, dan kan men, zoals reeds vermeld, te hoofde gaan bij een andere stad. f De steden beschikken over het algemeen over de volledige jurisdictie: hoge, lage, civiele, criminele en volontaire rechtspraak wordt uitgeoefend door het college van schout en schepenen. Aangezien dit college eerder bestond dan de optekening van de rechten, is het begrijpelijk, dat de optekening van deze bevoegdheden niet expli ciet is. De gang van zaken blijkt hier uit documenten uit de praktijk. In Utrecht verschijnt in 1300 een college van 'Vive', bestaande uit 5 raadslieden, die de plaats innemen van de schepenen (functionarissen van de bisschop) om de misdrijven, infra minos begaan, te berechten. In Amersfoort maakt de Raad zich in de 2e helft van de 14e eeuw meester van de criminele, contentieuze en volontaire rechtspraak, ten koste van de schepenen. Een uitzonderlijk geval doet zich in Maastricht voor: het Oude Privilege van 1413 kent de lage rechtspraak aan de stad, d.w.z. burge meesters en gezworenen, toe; de hoge jurisdictie blijft voorbehouden aan de twee colleges van schout en schepenen. Het boetetarief voor een aantal misdrijven is vaak vastgesteld in een handvest, wel licht met het oog op de verdeling ervan: een deel van de boeten gaat naar de heer. De magistraten hebben het recht om andere boeten vast te stellen, met name op het overtreden van de keuren. g In juridisch opzicht waren de burgers vrij. Heel duidelijk komt dat naar voren in enkele 'stad-rechten', bijvoorbeeld die van Haarlem (1245) en Alkmaar (1254): postquam aliquis f actus fuerit oppidanus nulli tenebitur esse servilis, sed secundum jura oppidi libertate perfruetur. In Dordrecht wordt in 1252 bepaald, dat een ieder, van welke afkomst ook, vrij zal zijn na verblijf van jaar en dag, mits zijn heer (dominus) hem voordien niet heeft opgeëist. Men kan zeggen, dat het beroemde adagium 'stadslucht maakt vrij' opgaat voor de Nederlandse steden, ook voor ste den als Amersfoort en Breda, die voortkomen uit een villa. Toch ziet men nog in enkele steden sporen van onvrijheid, bijvoorbeeld in Gorkum en Amsterdam. Deventer neemt, om geen conflicten met de heren uit de omgeving te krijgen geen niet-vrijen als burger op, terwijl Harderwijk geen lieden, die afhan kelijk zijn van de hertog, diens vazallen of ministerialen, aanneemt. Nijmegen kent een groot- en een klein-burgerschap: de groot-burgers zijn leden van de kooplieden- gilden en genieten meer economische voorrechten dan de klein-burgers, die tot de handwerksgilden behoren. h De competentie inzake bestuur is volledig: politie, economische organisatie, openbare werken, militie en financiën behoren tot de taak der magistraten. In de uitoefening daarvan speelt de heer slechts een rol door middel van de schout of baljuw. i De militaire verplichtingen ten opzichte van de heer waren voor de steden meestal beperkt. In Holland moesten de steden een bepaald aantal strijders leveren [240] (Leiden 25, Haarlem 64) of een bemande kogge (Dordrecht). In Gelre behoefden sommige steden, zoals Tiel en Harderwijk hun heer slechts bij te staan bij de ver dediging van het hertogdom, of zelfs maar een gedeelte daarvan. In het Oversticht zijn de verplichtingen miniem. Van Deventer moet de hulp gekocht worden; Zwolle kent slechts een vage belofte tot bijstand. In Utrecht is militaire bijstand slechts verplicht binnen de muren van de stad. In Amersfoort daarentegen blijft de plicht tot heervaart bestaan. De steden moeten zich zelf verdedigen, vandaar de vorming van een stedelijke militie, waartoe de burgers verplicht zijn. De eerste vermelding daarvan dateert uit de 14e eeuw, zonder dat de heer formeel toestemming heeft gegeven. Bovendien had men het recht de stad te ommuren en verdedigingswerken op te werpen; de zorg daarvoor berustte bij de burgemeesters (poort- of vestmeesters). Zelden be schikte de stad over een schriftelijke toestemming daarvoor, van de behandelde steden alleen Maastricht (1229), 's Hertogenbosch (1328), Dordrecht (1271) en Zwolle (1230). j De bevoegdheden op religieus en cultureel gebied zijn slecht bekend. Men krijgt de indruk, dat deze van stad tot stad verschillen. Soms kan de magistraat een zekere invloed uitoefenen op de benoeming van de pastoors en de rector van de school, of bezat de stad de school (Amsterdam 1342, Leiden 1351, Alkmaar 1395, Zieriksee 14e eeuw, Nijmegen en Arnhem). k In de 2e helft van de 13e eeuw verschijnen de eerste stadszegels, symbool van hun autonomie (in Utrecht reeds in 1196). Het zegel van Leiden is interessant, om dat het de stedelijke autonomie onderstreept: de sleutel (van St. Pieter) wordt ge flankeerd door engelen, daaronder 8 geknielde personen (de schepenen) in vier nissen (de kwartieren), waaronder weer één geknield persoon: de schout. Tussen 1420 en 1434 worden de engelen vervangen door de gekruiste sleutels. Andere symbolen van de autonomie zijn de klokken, die men in verschillende steden aantreft (Leiden 1347, Haarlem 14e eeuw, Amsterdam 1368, Rotterdam 14e eeuw, Arnhem 15e eeuw). In Amersfoort en Nijmegen zijn het de parochiale klok ken, die mede als stadsklok fungeren. In Maastricht b.v. wordt in 1243 een domus communis vermeld, de maten dragen er het signum oppidi Traiectensis. [241]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1969 | | pagina 31