colleges vroedschappen genaamd belangrijker. Deze hebben zich in de 15e
eeuw ontwikkeld tot een onafhankelijke instelling, met wel omschreven competen
tie (verkiezing of voordracht aan de heer van de magistraten, toezicht op het finan
cieel beheer). In de regel wordt het college door coöptatie aangevuld. In tegen
stelling tot Brabant, waar naast leden van het stedelijk patriciaat vertegenwoordigers
van de gilden in de Brede Raad zitting hebben, bestaan deze Hollandse vroedschap
pen alleen uit patriciërs; het daardoor homogene en oligarchische karakter verze
kerde de Hollandse steden een stabiliteit, die ontbrak in de Brabantse (en Vlaamse)
steden. Het schijnt dat Philips de Goede, vooral op deze vroedschappen heeft ge
steund.
b Alle steden beschikken vanaf de 14e eeuw, soms vroeger, over een uitgebreid
marktrecht: toezicht op de markt en waren, recht van maat en gewicht, recht om in
geval van overtreding boeten te heffen, toezicht op de gilden en hun statuten.
Wat betreft het muntrecht moet men onderscheid maken tussen Holland en Zeeland
enerzijds en het Sticht Utrecht en Gelre anderzijds. In Holland en Zeeland blijft
het recht om munt te slaan uitsluitend aan de graaf voorbehouden en hebben de
steden nooit over een eigen munt beschikt. Daarentegen hadden zij er wel enkele
zeggenschap over om muntontwaarding tegen te gaan. Zelfs heeft de graaf de munt
slag tijdelijk stop moeten zetten met als tegenprestatie een buitengewone belasting
ter vervanging van de winst, die bij de muntslag behaald werd.
In het gebied van de bisschop van Utrecht hebben de steden uitgebreidere rechten
in dit opzicht verworven wegens de zwakke positie van de landsheer. Reeds in de
14e eeuw heeft de stad Utrecht kleine munten geslagen. Groningen ging verder en
sloeg in de 15e eeuw allerlei soorten geld, zelfs gouden munten, waarvoor in 1487
keizer Frederik III een privilege verleende. Waarschijnlijk naar het voorbeeld van
Groningen hebben ook de grote steden van het Oversticht: Kampen, Zwolle en
Deventer stedelijke munt geslagen. Kampen kreeg daarvoor in 1397 keizerlijke toe
stemming, Deventer werd in 1486 bevestigd in het recht om gouden munt te slaan,
Zwolle in 1488, beide steden van Frederik III. Ook van de Friese steden kent men
munten.
De hertog van Gelre stond aan verschillende steden toe om tijdelijk kleine munten
te slaan, bijvoorbeeld aan Arnhem. Nijmegen heeft nooit over een formeel munt
recht beschikt; desalniettemin was de muntslag in de 15e eeuw erg belangrijk. In
Maastricht bezat de magistraat het recht om gewicht en waarde van de munt, die
door de twee heren gezamenlijk werd geslagen, te bepalen.
Het merendeel van de Hollandse steden genoot vrijstelling van de grafelijke tollen,
waardoor de graaf de handel wilde stimuleren.
Tenslotte dient aandacht geschonken te worden aan een bijzonder aspect van de
stedelijke autonomie: in de loop van de 15e eeuw zijn de steden, vooral in Holland,
maar ook elders, ei:n geslaagd een economisch overwicht te krijgen op het omrin
gende platteland. Hoewel louter op macht gebaseerd en zonder juridische gronden,
werd deze politiek gesanctionneerd door de heer, vooral in de 16e eeuw. Zo heb
ben Middelburg, Zieriksee, Dordrecht en Groningen regionale markten gevormd,
waar het omringende platteland gedwongen werd zijn producten te verkopen. Lei-
238
den, 's Hertogenbosch, Delft en Gouda hebben het vestigen van nieuwe industrieën
buiten de stad (lakennijverheid, brouwerijen) tegengegaan.
c De steden hadden uitgebreide fiscale bevoegdheden. Zij hadden het recht ten
behoeve van de stad belasting in de vorm van accijnzen te heffen. Om financiële
noden te bestrijden zocht men zijn toevlucht tot de verkoop van rentebrieven (lijf-
en erfrenten) of door het sluiten van leningen, vaak zonder daartoe de vereiste toe
stemming van de heer te hebben verkregen.
Er bestaan niet genoeg gegevens om de fiscale verplichtingen jegens de heer voor
alle steden te preciseren. Van een aantal steden kan men zeggen, dat ze van bepaal
de belastingen vrijgesteld waren: Deventer, Amersfoort, Dordrecht, Nijmegen en
Arnhem.
d In principe waren de steden onderworpen aan de politiek van hun territoriale
of lokale heer. Toch ziet men de steden politieke of economische verdragen met de
eigen of een vreemde heer of stad sluiten, zonder formeel het recht daartoe te heb
ben, hetgeen een gevolg zal zijn van de dikwijls zwakke positie van de territoriale
vorsten, die vooral in de 14e eeuw niet wisten te verhinderen, dat de steden be
moeienis kregen met landsaangelegenheden en een politieke rol gingen spelen.
Zo bestaan tussen de steden onderling hechte betrekkingen, die de kiem van de
latere Statenvergaderingen vormen.
Het behoeft geen verbazing te wekken, dat het vooral de steden in het Sticht waren,
die onderling of met de bisschop verdragen sloten, te meer daar steden als Kampen,
Deventer en Zwolle (evenals de Gelderse steden Zutphen, Arnhem en Nijmegen)
lid van de Hanze waren en zich gesteund wisten door de politieke en economische
macht van dit verbond. In 1352 sloten Deventer, Zwolle en Kampen een verdrag
met de bisschop, waarin hem verboden werd om nieuwe kastelen in Salland te
bouwen. In 1381 sloten dezelfden een dergelijk verdrag, waaraan nog toegevoegd
werd, dat de bisschop het pand op kasteel Arkelstein moest lossen en daar als
kastelein een burger van één der drie steden moest aanstellen. De stad Utrecht
sloot eveneens verdragen met andere steden en vorsten (hertog van Gelre, graaf
van Holland). Hetzelfde doet Groningen. Leiden sloot economische verdragen met
de wolstapel te Calais.
e Bij het bestuur van de stad, handhaving van de orde en organisatie van het
economisch leven werden doortastende maatregelen van de magistraat gevergd,
waaruit de noodzaak tot wettelijke bepalingen, keuren, wilkeuren of overdrachten
voortvloeide. Dit keurrecht werd vaak door de heer formeel verleend. In alle ste
den werd deze wetgeving uitgeoefend door het stadsbestuur zonder directe inter
ventie van de heer. Slechts door middel van zijn vertegenwoordiger, de schout,
waakt de heer voor zijn belangen en rechten, die in principe de enige beperking
vormden, aan het stedelijk keurrecht opgelegd. In sommige steden (Haarlem, Am
sterdam bijvoorbeeld) is de geldigheidsduur van de keuren beperkt (een half of
één jaar); daarna moeten zij vernieuwd worden, waarvan men echter soms weinig
sporen tegenkomt en dat vaak louter een formaliteit zal zijn geweest.
In het merendeel der steden zijn het schout en schepenen, die de keuren uitvaar
digen. In Gorkum en Breda, steden met een lokale heer, is toestemming vooraf
[239]