dat als regel de reis- en verblijfkosten door diverse overheidsinstanties worden betaald. Wat betreft de contributieverhoging van de C.H.A. zegt de heer Van Hoboken, dat wij thans onze eigen contributie niet kunnen verhogen. Maar is het nu geen zaak om het bestuur te machtigen voor het volgend jaar tot contributieverhoging over te gaan? De penningmeester meent zich te herinneren, dat enkele jaren geleden al is besloten dat het bestuur dit kan doen. De heer Den Draak heeft persoonlijk geen be zwaar tegen contributieverhoging, maar vraagt naar de mening van onze afwezige leden, die in hun convocatie niets over dit punt hebben kunnen lezen. De voorzitter zegt dat er in feite nu niets besloten wordt, maar dat door het bestuur overeen komstig een reeds bestaande uitspraak van de vergadering zal worden gehandeld (vergadering van 13 januari 1965). Dit komt er dus op neer dat het bestuur de contributie slechts in zover zal verhogen, als in verband met onze financiële ver plichtingen aan de C.H.A. en mede ten gevolge van het verschil in boekjaar van onze afdeling en dat van de centrale, onvermijdelijk is. Na al deze discussies wordt het beleid van de penningmeester goedgekeurd. Dr. Brekelmans voelt zich enigszins bezwaard dat hij nogmaals een kleine omissie op de agenda moet signaleren. Er moet namelijk een nieuwe kascommissie be noemd worden en er zijn geen kandidaten gesteld. Besloten wordt deze benoeming aan het bestuur te delegeren. 4 Hierna is aan de orde de aanwijzing van een nieuwe voorzitter, wegens af treden van de heer Don, die niet herkiesbaar is. Volgens de statuten wordt de voorzitter door de ledenvergadering benoemd. Door het bestuur is als kandidaat naar voren gebracht de heer H. W. van Veldhuizen, die door de vergadering bij acclamatie wordt gekozen. De heer Don leidt hem met enkele woorden in. De be noemde dankt de leden voor het in hem gestelde vertrouwen en verklaart o.a. zich met enige aarzeling beschikbaar te hebben gesteld. Dan neemt de vice-voorzitter mr. De Vey Mestdagh het woord om de aftredende voorzitter te danken. Hij wijst daarbij op de lange ervaring van de heer Don als bestuurder in onze vereniging, een achtjarig tijdvak als 'vakbondsbestuurder' en geeft verder een korte biografie, waarbij hij ook zinspeelt op zijn activiteiten op cultureel vlak, culminerend in het bestuur van het museum te Kampen. Verder memoreert spr. de sociale bewogen heid van de heer Don, zich uitend in het bestuurslidmaatschap van een bejaar dencentrum. Tot slot van zijn rede, waarop sterk wordt geapplaudiseerd, over handigt spreker aan de scheidende voorzitter een geschenk, in de vorm van een boekenbon. De heer Don dankt voor de blijken van waardering en zegt dat hij feitelijk geen typische organisatieman is. De nood drong evenwel en hij achtte zich verplicht dit werk te doen. Hij wijst verder elke betuiging van lof voor zijn persoon af en zegt dat het bereikte in samenspel met de bestuursleden is gedaan. 5 Vervolgens geeft de heer Stempher een toelichting op de ingestelde enquête. Hierbij wijst spreker er op dat de laatste tijd ook door andere verenigingen en in stellingen soortgelijke onderzoekingen zijn verricht. 182] Verder vertelt spr. nog een en ander over de praktische toepassing van de functie waardering. Er blijken drie factoren te zijn, welke in het bijzonder van belang worden geacht, nl. a. opleiding, b. capaciteiten en c. zelfstandigheid. Onze enquête richt zich op de punten a. en c. Hierna licht de heer Stempher nogmaals het formulier-B toe. De heer Don zegt dat de heer Stempher daarom als medewerker is gevraagd, om dat hij uit onze kring de eerste is geweest die onder het juk van de taakanalyse is doorgegaan en er bovendien grote belangstelling voor heeft, mede als lid van enkele organisaties buiten onze kring. Hij waarschuwt dat onze leden meer zullen moeten gaan weten van taakanalyse, omdat we daarmee in de toekomst ongetwijfeld nog meer zullen worden geconfronteerd. Tenslotte verklaart de heer Don waarom het formulier-B nog niet is verzonden aan de rijksarchivarissen-chefs van dienst. De Algemene Rijksarchivaris blijkt be zwaren te hebben, maar wil de enquête wel ter sprake brengen in de vergadering van rijksarchivarissen. De heer Van Hoboken zegt dat gestreefd moet worden naar antwoorden die onder ling vergelijkbaar zijn, dus antwoorden naar dezelfde criteria. Diverse termen op de formulieren zijn evenwel z.i. verschillend te interpreteren. Bij voorbeeld 'uit voering onder eigen verantwoordelijkheid'. Naar zijn mening is alleen de chef 'verantwoordelijk'. De heer Roessingh stelt voor de gewraakte woorden te veran deren in 'zelfstandige uitvoering'. Toegezegd wordt dat het formulier in deze zin zal worden gewijzigd. Hierna sluit de heer Don de vergadering met een speciaal woord van dank voor hun aanwezigheid aan de heren mr. Van 't Hoff en Wortel, beiden gepensioneerd. Jaarrede van de heer Don, uitgesproken op de ledenvergadering van de Vereniging van Wetenschappelijke Archiefambtenaren in Overheidsdienst van 14 maart 1968. Mijne Heren! Wanneer je zoals ik nu reeds verscheidene jaren in verschillende bestuursfuncties de organisatie van het Nederlandse archiefwezen hebt gediend, kom je steeds meer tot het besef, dat bij de ontplooide activiteiten geen enkel jaar met het andere te vergelijken is. Er zijn jaren met spectaculaire gebeurtenissen of ontwikkelingen: spannende jaren met adressen aan regering en parlement of wel met audiënties bij ministers en staatssecretarissen. Er zijn ook jaren waarover je op het eerste gezicht nauwelijks naar huis kunt schrijven: jaren, waarin in stilte activiteiten worden ont plooid, waarvan men zou kunnen zeggen, dat zij om haar voorbereidend karakter eclatante feiten overtreffen. [183]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1969 | | pagina 2