toekent, met name van juridische aard (strafrecht, regeling van schuldkwesties, erf recht) en op het gebied van belastingen (vrijstelling van cijnsbetalingen aan de heer, recht om accijns te heffen). Hoewel zeer onvolledig, vormen deze privileges vaak een schriftelijke basis voor de autonomie. Voor de Hollandse en Zeeuwse steden zijn deze veelal uitgebreider, dan die voor de steden van het Sticht en Gelre. Men zou dit kunnen verklaren uit de politieke situatie: de graaf van Holland behoudt zich duidelijker afgebakende rechten ten opzichte van de steden voor. Men kan de situatie in Holland met die in Brabant vergelijken, terwijl Zeeland de invloed van Vlaanderen heeft ondergaan. Het zwakke gezag van de territoriale vorsten in het Sticht en Gelre hebben usurpa ties door de steden daar in de hand gewerkt. Naast deze formele toekenning van rechten en plichten zijn het vooral de documen ten uit de praktijk die licht werpen op de autonomie van een stad of een fase daar van, zoals de keuren en schepenvonnissen, die een weerspiegeling zijn van adminis tratieve en juridische competentie, waarvan men dikwijls geen enkel spoor terug vindt bij de formele overdracht van bevoegdheden. Het kan hier zowel mondeling toegestane als geüsurpeerde rechten betreffen. Aan de andere kant kan ook de in vloed van de heer in stedelijke aangelegenheden groter zijn, dan men op grond van de formele overdracht van bevoegdheden kan vermoeden. Uit juridisch oogpunt bezien, danken de Friese steden hun ontstaan aan tussen 'delen' gesloten verdragen uit de 13e eeuw, waarbij een agglomeratie geëximeerd wordt uit het omringende platteland (grietenijen). b Met uitzondering van Friesland waar een heer ontbreekt, zijn de steden ontstaan en ontwikkeld onder het gezag van een heer. Het gaat hierbij in de meeste gevallen niet om een lokale heer, doch om een territoriaal vorst de bisschop van Utrecht, graaf/hertog van Gelre, hertog van Brabant of graaf van Holland en Zeeland die het publieke gezag uitoefent en zich in de steden laat vertegenwoordigen door een door hem zelf aangewezen functionaris: schout, baljuw, kastelein. In Leiden oefent de burggraaf, wiens functie erfelijk is, uitgebreide macht uit, terwijl in Maastricht de situatie gecompliceerd is door het bestaan van twee heren: de bis schop van Luik en de hertog van Brabant. Breda en Bergen op Zoom kennen daarentegen lokale heren hoewel vazallen van de hertog van Brabant die de rechten verlenen. Dezelfde situatie doet zich voor in Gorkum, dat tot het begin van de 15e eeuw onder het gezag van de quasi- souvereine heren van Arkel valt. c Het verschijnsel stad valt in de Noordelijke Nederlanden tamelijk laat. Slechts Utrecht, Nijmegen en Maastricht hebben als uitgangspunt een Romeins castrum. En ook daar is de continuïteit tussen castrum en middeleeuwse stad zwak. Naast Utrecht en Maastricht, aangeduid als vicus en portus in de 8e en 9e eeuw, spelen de portus Tiel en de urbs Deventer een zekere rol in de 10e en 11e eeuw. De andere steden zijn jonger, ontwikkeld uit kleine agglomeraties, waarvan de eerste vermel dingen dateren uit de 11e, 12e en zelfs 13e eeuw. Alleen 's Hertogenbosch kan men in zeker opzicht als een gestichte stad beschouwen (ca 1185). De privileges hebben met uitzondering van de immuniteiten van de grote kapit- telkerken te Utrecht en Maastricht betrekking op de gehele agglomeratie. Later ziet men ook mensen in de stad meestal vreemdelingen die buiten de stedelijke gemeenschap blijven en geen burgerrecht genieten. Overigens is het duidelijk, dat in alle steden een zekere sociale geleding bestaat (patriciaat ambachtsgilden), zonder dat dit verschil in juridische status met zich mee brengt. Zonder twijfel hebben de hogere klassen de ambachtsgilden verdron gen uit de politieke en economische macht. De meeste steden kennen een indeling in kwartieren, die soms een belangrijke rol in de administratie, wetgeving of verkiezing van magistraten spelen (Tiel, Deventer, Zwolle, Amersfoort) of bij de verdediging der muren (Maastricht), d In bijna alle steden is de autonomie op vreedzame wijze verworven, zonder heftige strijd met de heer. In Leiden heeft men gebruik gemaakt van de twisten tussen graaf en burggraaf. In Utrecht echter ziet men de bevolking dikwijls in con flict met de in de stad residerende bisschop geraken. Groningen verwierf een positie van quasi-onafhankelijkheid door de oorlogen, die de stad voerde tegen de bisschop en zijn prefect en tegen de Ommelanden. Met name in het Oversticht heeft de zwakte van het bisschoppelijk gezag het verkrijgen van autonomie vergemakkelijkt. Slechts in enkele steden bespeurt men heftige sociale strijd, met name tussen het patriciaat (leden van de koopliedengilden) en de ambachtslieden in de 14e eeuw. In Dordrecht had dit tot gevolg dat de graaf van Holland tussen beide kwam, dit ten koste van de stedelijke autonomie. Maar in het algemeen kan men constateren, dat de sociale spanningen de betrekkingen tussen vorsten en steden niet zichtbaar hebben beïnvloed, al ontbreekt het aan nauwkeurige onderzoekingen naar de rol, die bijvoorbeeld Philips de Goede (14191467) in dit opzicht heeft gespeeld. Men krijgt de indruk, dat hij juist de bovenlaag heeft gesteund en de vorming van de 'vroedschappen' heeft aangemoedigd, wellicht met de bedoeling een betere greep te krijgen op de stedelijke politiek en financiën. e Het is vooral in de 13e eeuw dat de grondslag voor de stedelijke autonomie wordt gelegd, zowel in het territorium van de bisschop van Utrecht als in de graaf schappen Holland en Zeeland en Gelre. Alleen de stad Utrecht beschikt reeds in de 12e eeuw over een zekere autonomie: 1122 bevestiging van een eerder verleend privilege; 1178 vermelding van schepenen; 1196 eerste vermelding van optreden van een stedelijke raad. Het hoogtepunt der autonomie wordt bereikt in de 15e eeuw. f Aan verschillende steden wordt per oorkonde het recht van een andere, al of niet met name genoemde stad verleend. Haarlem krijgt bijvoorbeeld in 1245 het recht van 's Hertogenbosch (ca 1185) en geeft op haar beurt het recht door aan Alkmaar, waaraan dan weer de West-Friese steden via Medemblik het recht ont lenen. In Gelre is het recht van Zutphen zeer verbreid: Harderwijk, Lochem, Does burg, Doetinchem, Arnhem, Elburg, Emmerich krijgen het recht, dat Zutphen in 1190 werd verleend (of later, de echtheid van het stuk wordt betwijfeld). In het Nedersticht krijgt Amersfoort in 1259 het recht van Utrecht, zonder dat dat overi gens gepreciseerd wordt: talem libertatem et tale jus civitatense qualem vel quale dinoscitur habere nostra civitas Traiectensis. Hetzelfde is het geval met [235] 234]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1969 | | pagina 28