internationaal belang zijn. Voor Nederland denk ik hierbij aan de XVIde en XVIIde eeuwse archieven van de Raad van Vlaanderen en van de sectie Oorlog en Marine. Door de afgelegen ligging van het archief en de slechte toegankelijkheid tot het materiaal hebben weinig buitenlanders nog de weg naar dit archief gevonden. Onze Belgische collega's hebben zich echter door deze omstandigheden niet laten af schrikken, zoals blijkt uit de recente publikatie van de heer M. van Durme.11 Om zes uur stapte ieder weer voldaan in de bus, velen waarschijnlijk met de gedachte dat dit eerste bezoek aan Simancas niet tevens het laatste mag zijn. De pas aange schafte archiefgidsen, die vele deelnemers bij het verlaten van het imposante ge bouw onder hun arm hielden geklemd, zullen hen misschien de weg terug wijzen. Deze excursie betekende een waardig slot van een geslaagd congres. Met dit woord geslaagd is misschien niet iedereen die eraan heeft deelgenomen, het eens. Er zijn inderdaad wel enige onvolkomenheden aan te geven, die vooral betrekking hebben op de wijze waarop de gegevens van de rapporteurs aan de congresleden zijn ge presenteerd. De rapporten werden vaak veel te laat, soms vlak voor de zitting, uit gereikt en van sommige rapporteurs waren, om welke reden dan ook, in het geheel geen rapporten voorhanden. Hierdoor werd de congresleden weinig tijd gelaten zich voor te bereiden tot deelname aan de discussies, die hierdoor soms een geïmprovi seerd karakter kregen. Misschien zijn de fouten die in sommige rapporten zijn ge slopen, ik denk hierbij voornamelijk aan dat van de heer Matilla, ook te wijten aan een te korte tijd van voorbereiding. De vragenlijst, waarvan de antwoorden de basis vormden van het rapport, kwam pas 9 januari 1968 bij het gemeentearchief van Amsterdam binnen. Hiertegenover staat echter dat het congres uitstekend was georganiseerd. Het 'Casa sindical' was het centrale punt, waar de zittingen werden gehouden, het secretariaat was gevestigd, van waaruit de excursies vertrokken en waar men tevens terecht kon bij een reisbureau en een post- en telegraafkantoor. Ook de opstelling van het programma en de technische verzorging van het geheel liet weinig te wensen over, er was gelegenheid te over om ook buiten de zittingen van gedachten te wisselen met buitenlandse collega's en dit laatste is en blijft toch één van de waardevolste aspecten van dergelijke congressen. W. Chr. Pieterse 11 M. van Durme, Les archives générales de Simancas et l'histoire de la Belgique (IXe- XlXe siècles), Bruxelles 19641966, 2 dln. 228 J De autonomie van de middeleeuwse stad in Europa Dr. C. van de Kieft Tijdens de jaarlijkse bijeenkomst van de Internationale Commissie voor Stedenge- schiedenis, in 1967 te Engelberg (Zwitserland) gehouden, rees het plan om tijdens het Internationale Congres van Geschiedkundige Wetenschappen, dat in 1970 te Moskou zal plaatsvinden, de voor de Commissie beschikbare dag te wijden aan de ontwikkeling der stedelijke autonomie in Europa gedurende de Middeleeuwen. De keuze viel op dit onderwerp daar de autonomie, beschouwd in al haar aspecten niet alleen een essentiëel kenmerk van de middeleeuwse stad is, doch zich bovendien voortreffelijk leent tot een vergelijkend historische beschouwing. Uitgaande van een internationale opzet, werd een vragenlijst opgesteld, waarin zo veel mogelijk facetten van de stedelijke autonomie aan de orde werden gesteld, en ook enkele inlichtingen werden gevraagd inzake aard en gesteldheid van de bewaar de bronnen. Voor Nederland heb ik de leiding van dit project op mij genomen, daarin bijgestaan door Drs. Marijke Kok, wetenschappelijk medewerker van het Historisch Seminarium van de Universiteit van Amsterdam. Voor de beantwoording van de vragen hebben wij de hulp ingeroepen van een aantal archivarissen, die ons over ruim twintig steden zulke waardevolle gegevens verstrekten dat het ons moge lijk was in september 1968, te Oxford, een rapport over Nederland bij de Commis sie in te dienen. Voor de door deze archivarissen verleende medewerking spreken wij hier gaarne onze welgemeende dank uit. Het rapport, dat op vrij korte termijn moest worden samengesteld, vertoont enkele lacunes en draagt ook in andere opzichten een voorlopig karakter. Er zal echter nog gelegenheid zijn vóór het Congres te Moskou (1970) aanvullingen en verbete ringen aan te brengen. Wij laten hierbij de vragenlijst en het op de antwoorden gebaseerde rapport volgen. Enkele opmerkingen dienen echter vooraf te worden gemaakt. Zoals reeds in de vergadering van de Nederlandse Archivarissen op 19 november 1968, waarin ik enkele resultaten en problemen naar voren mocht brengen, is opgemerkt, bestaat het nut van dit onderzoek naar de stedelijke autonomie vooral hierin, dat het niet alleen een voorlopig inzicht verschaft, maar vooral ook problemen inventariseert die in onderlinge samenwerking verder moeten worden onderzocht. De volgende punten kunnen hier genoemd worden, en zijn reeds in de genoemde vergadering ter sprake gebracht. 10 De vraag doet zich voor in hoeverre de handvesten uitgangspunt voor een ste delijke status zijn; de instellingen (schout, schepenen) blijken vaak reeds te bestaan, doch de verlening of optekening van een aantal rechten van voornamelijk materiële aard kan een mijlpaal betekenen in het proces van exemptie ten opzichte van het [229]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1969 | | pagina 25