mene beperkingen zouden gelden, maar vond dat van stukken die eventueel langer geheim moesten blijven, zeer gespecificeerde lijsten zouden moeten worden op gesteld. Het nut van 'dépots intermédiaires' voor grotere openbaarheid (punt 3), zoals in het rapport was aangevoerd, zag hij niet. Na nog enige kritiek te hebben uitgeoefend op de punten vier en zes van de aanbevelingen door de heer Kecske- méti gedaan in verband met de openbaarheid van archieven 7 en nadat hij nadruk kelijk had gesteld dat wat betreft de in het rapport opgesomde restricties voor het microfilmen van archiefbestanddelen, hij slechts punt d 8 kon onderschrijven, ver klaart hij uiteindelijk toch de resoluties die in het rapport zijn voorgesteld te aan vaarden, daar hij van mening is dat zij op de lange duur effect zullen sorteren. De panelist M. Rieger uit Washington benadrukte nog eens de wenselijkheid bui tenlanders gelijk te stellen met ingezetenen bij de toegang tot de archieven, even tueel door invoering van een internationale legitimatiekaart. Deze kwestie vormt in ons land echter geen probleem: er wordt immers geen onderscheid gemaakt tussen buitenlanders en Nederlanders. Hij toonde zich een groot voorstander van de aanbevelingen in beide rapporten, evenals de laatste panelist die aan het woord is geweest M. Briceno Perozo, directeur van het 'Archivo General de la Nación' te Caracas. Vervolgens kwamen de congresleden aan het woord, vijftien in getal. Alle sprekers keurden de aanbevelingen van de rapporten goed en velen maakten van de hun geboden gelegenheid tot spreken gebruik om de situatie in het land dat zij vertegen woordigden, nader uiteen te zetten. Dit was het geval met sprekers uit de DDR, Boelgarije, Joegoslavië, Finland en Turkije. Prof. A. Lombardo, inspecteur-gene raal van de staatarchieven van Italië, uitte enige bezwaren tegen het aanbevolen filmformaat, daar Italië talloze stukken en registers van perkament bezit, die niet geschikt zijn voor een dergelijk formaat microfilm. Over het algemeen werd de indruk verkregen dat vooral bezwaren werden gehoord uit de landen van de oude wereld. Zo verklaart de heer M. Baudot, inspecteur-generaal van de Franse ar chieven, dat de archivaris zijn handen vol zal hebben aan de gevolgen van de voor gestelde openbaarheid (die namelijk groter is dan Frankrijk nu kent). Hij begrijpt dat hij de historici te vriend moet houden, maar hij kan daaraan technisch en poli tiek niet helemaal voldoen. Hij is ervan overtuigd dat een evenwicht moet worden gezocht, maar de historici moeten volgens hem maar even geduld hebben, want het archiefwezen kan niet alles ineens verwezenlijken. Ook Spanje stelt nog eens dui delijk dat het alle aanbevelingen toejuicht, een voorstander is van de internationale archieflegitimatiekaart, maar dat men bij het microfilmen 'en masse' er wel op dient te letten, dat er niet onnodig dubbelarchieven ontstaan en dat is bewezen dat men niet alleen met microfilms kan werken, maar dat de originelen onmisbaar zijn. Met dit laatste was dr. A. Bein uit Jerusalem het volkomen eens. Hij voegde er 7 In totaal werden tien aanbevelingen gedaan, zie rapport p. 1723. De punten vier en zes hebben respectievelijk betrekking op stukken van particulieren die in depot worden gegeven en op de status van buitenlandse bezoekers. 8 p. 25 van het rapport: 'Since large-scale microfilming operations require considerable preparating work, Directorates of Archives can undertake them only to the extent of their technical capacity (technical restriction)'. [222] echter aan toe, dat zijn ervaring was dat door het gebruik van microfilm ook de belangstelling voor de originele stukken groter wordt. Verder wees hij erop dat de reprociteit, die in het rapport ter sprake kwam, bij het verlenen van microfilmob jecten voor nieuwe staten geen zin heeft, daar zij niets kunnen aanbieden. Een ver tegenwoordiger van de UNESCO hield een pleidooi voor de jonge staten die hun geschiedenis willen opbouwen door middel van microfilms van stukken die op hun land betrekking hebben, maar die in de archieven van hun vroegere overheersers berusten. De moeilijkheid is echter dat de jonge staten onvoldoende middelen heb ben om dergelijke projecten te financieren. De spreker verzoekt dan ook aan die landen die dergelijke stukken onder zich hebben, enige posten op hun begroting te zetten om de aanvragende landen tegemoet te komen of als het enigszins mogelijk is, de films gratis af te staan. Van deze jonge staten werd het woord gevoerd door: Kenya, Ghana en Mauritania. Kenya is de enige van hen die met gepaste trots meldde dat het een eigen filmprogramma had. Mauritania klaagt dat vaak alleen toegang wordt verleend tot geïnventariseerde archieven. De spreker uit dit land haakt in op het voorstel van de vertegenwoordiger van de UNESCO en vroeg om financiële steun van de landen die stukken betreffende zijn land onder zich heb ben. Tenslotte voerde dr. S. Hart het woord, die een formeel-technische kwestie aansneed. In het rapport van de heer Leisinger wordt steeds gesproken van 'micro filming publication'. Op het gemeentearchief van Amsterdam wordt echter al een jaar of tien vrij intensief met microfiches gewerkt. Alle doop- trouw- en begraaf- register zijn op deze wijze opgenomen, evenals de transportregisters. Spreker vroeg zich af of in de aanbevelingen die in het rapport worden gedaan niet beter van 'microfilm publications' gesproken zou kunnen worden.9 's Middags vond de bijeenkomst van het zegelcomité plaats, waarin o.a. Mevrouw Mr. E. C. M. Leemans-Prins zitting had.10 De zitting werd gepresideerd door dr. Andrée Scufflaire uit Brussel. Allereerst gaf de secretaris van het internationale zegelcomité, de heer Yves Metman uit Parijs, een overzicht van de beraadslagingen van dit comité sedert de behandeling van dit onderwerp op het congres te Brussel in 1964: het comité kwam bijeen te Rome in mei 1965 en te Parijs in december 1967. Inmiddels hebben zowel dr. Claude Lapaire uit Ziirich als prof. dr. Roger Ellis uit Londen een gedrukte handleiding voor de bewaring van zegels voorbereid. Op de publikatie over de nieuwe wijze van bewaring van gezegelde charters, voor het eerst toegepast in het rijksarchief te Arnhem: ophanging in omslagen van (on schadelijk) melinex, in Nederland's Archievenblad jg. 69 (1965), is gewezen door het Nederlandse lid van het comité. De heer Metman besloot zijn rapport met een opwekking aan alle archivarissen met belangstelling voor zegels om zich te melden: deze kunnen worden benoemd tot 'membres suppléants' van het comité naast de officiële vertegenwoordigers van hun land. 9 Bij het definitief formuleren van de aanbevelingen is met deze opmerking van de heer Hart rekening gehouden, hoewel het woord 'microform' niet werd overgenomen. De formulering luidt thans: 10 Mevrouw Mr. E. C. M. Leemans-Prins te Arnhem heeft mij de gegevens betreffende deze zitting verstrekt. Het is haar bedoeling binnenkort in Nederland's Archievenblad een overzicht te geven van de werkzaamheden van dit comité sedert de oprichting in 1960. [223

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1969 | | pagina 22