zocht om van het ongemak van nutteloze documenten af te komen. Men wachtte echter als regel te lang met het opruimen en als er dan helemaal geen plaats meer was, werd in haast en met weinig oordeel vernietigd, waardoor het goede en bruik bare met het nutteloze verdween. Soms, en dit toont, dat veel hetzelfde bleef, probeerde men de overlast te lozen bij het archief. Ook toen was het niet de plicht van de archivaris zich af te geven met zulk een vloedgolf kanselarij-akten en nog minder werd het als zijn taak gezien deze stukken over te nemen, al placht de archivaris in andere gevallen hebzuchtig en volhardend achter belangrijke stukken aan te zitten. Een regelmatige planmatige vernietiging, samenhangende met en voortvloeiende uit de beleidsdocumentatie achtte Spiesz noodzakelijk. Nadat de vernietiging was voltooid en voldoende jaren verlopen, werd overeenkomstig de huidige theorie van Schellenberg, de hoogwaardige keuze naar het archief verhuisd. Aldus toonde het ancien régime een idyllische samenwerking tussen archivarius en registrator, tussen indexmaker en chartermeester. Aan deze samenwerking maakten de revoluties, die de negentiende eeuw, de eeuw van de bourgeoisie hebben ingeleid, een einde. Archief en archivaris werden verwijderd uit het organisch verband van de ad ministratie en het archief werd toevertrouwd aan de liefhebbers van de vaderlandse oudheden. Dit geschiedde ten dele op grond van een mystificatie. De beroemde franse revolutiewet van 7 messidor an II, 25 juni 1794, regelende de organisatie van de archieven van de volksvertegenwoordiging, beoogde het openstellen van de registratuur. Hetzelfde doel dus, dat de zweedse Tryckfrihetsfö- rordningen van 1766 nastreefde publieke stukken onderworpen aan publieke inspectie Het franse publiek had reeds toegang tot de tribunes van de ver gaderzalen van de volksvertegenwoordigers, waar het zich met gejuich, gejoel en intimidatie in de beraadslagingen mengde. Artikel 37 van de wet van 7 messidor an II gaf dit georganiseerde publiek ook toegang tot het schriftelijke overheidsberaad. Artikel 37 bepaalde iedere burger kan in alle dépots op de daarvoor vastgestelde dagen en uren inzage vragen van de bewaarde stukken Dit artikel beoogde hiermede een open bestuur. Artikel 12 van de wet verwees charters en manuscripten van historisch, wetenschappelijk, kunstzinnig of opvoedkundig belang naar de bibliotheken. Nu kan men het met de na-revolutionairen eens zijn, dat het openstellen van de registratuur eenvoudiger voorgeschreven dan verwerkelijkt is; het gaat echter niet aan het sluiten van de registratuur te dekken met het alibi, dat de wet van 1794 beoogde te decreteren: archieven zijn openbaar.10 Aldus verdween de archivaris uit kanselarij en griffie en werd met onder de arm een onbedoelde magna charta archieven zijn openbaar verwezen naar de middeleeuwen. Een école des chartes verzorgde zijn opleiding. De scherpe 19e eeuwse scheiding tussen oudheidminnende archivarissen en ad ministratief in beslag genomen registratoren taande in het begin van deze eeuw. 10 C. Bloemen, Het Limburgs Archiefwezen, Maastricht 1966, p. 13. [210] Het gezamenlijk beraad van de grootmeesters Muller en Zaalberg vormde een begin.11 Het opgewekte getwist van de laatste tientallen jaren toont, dat men elkaar bleef zoeken en nodig hebben. Vandaag eist de archiefwet 1962 bewuste samenwerking. Slechts door registratoren en archivarissen tesamen kan deze wet ten uitvoer wor den gebracht. Een historische bezinning toonde dat zulk een samenwerking natuurlijk is en een lange traditie heeft. Oude autoriteiten gaven daarbij aan waar ieders taak ligt. Vele van hun opmerkingen en voorschriften zijn van blijvende waarde. Veel is immers in de tijd ongewijzigd gebleven. Aldus noemt bijv. Wencker de archivarius ook Vorsteher des Briefgewölbs en Gewölbe betekent, zegt het woordenboek: gewelf, kelder of kazemat. Deze morgen bent U, wier ambtsvoorgangers werkten op het fluweel van griffie of kanselarij, in een riant restaurant. Vanmiddag zullen de aanwezige archivarissen als vanouds gastheer zijn in een Gewölbe, een bunker, half onder de grond; waar ingenieuze apparaten dag aan dag draaien om vocht en stank uit de lucht te ver wijderen en waar een belangrijk deel van de werkruimte dwingt tot een gedurig ge bogen gaan. Bij zulk een overeenkomst van de werkruimten, is twijfel aan het blijvende gezag van de oude theoretici niet opportuun. Met de archiefwet 1962 vooruitziende naar een gecomputeriseerde toekomst, aan schouwen wij twee problemen: vervreemding en vernietiging. Vervreemding niet alleen tussen regeerders en geregeerden, maar ook tussen de specialisten in een zelfde bestuursverband. Zee- en veldslagen worden, naar men zegt, vaak gewonnen door de partij met het beste communicatie-systeem. Zonder administraties met strijdende legers te vergelijken, mag men zeggen, dat een goede administratieve communicatie en informatie van belang is voor een helder, bezonnen, rechtszeker beleid. Dit plaatst de registratuur o.m. voor het probleem van de inventaris. De klassieke Nederlandse inventaris blijkt voor de moderne archiefbezoeker vaak te beknopt. Het zou niet verrassend zijn, en geluiden uit Uw midden wezen in die richting, indien vele specialisten ten Uwent meer gebaat waren met analytische inventarissen dan met de beknopte klassieke inventaris. Een regestmatige inventaris, voorzien van goede indices zal voor velen een open baring zijn. Een inleiding met een overzicht van de opzet, het doel, de bezetting en de werkwijze van het orgaan, kan daarbij menigmaal een niet weerkerende kans blijken. In de snel vlietende tijd van nu zijn zelfs recente gegevens na korte tijd vaak niet meer hervindbaar. Enige jaren geleden slaagde een expert als Nienhuis van Binnenlandse Zaken er zelfs niet meer in de na-oorlogse bestuursstructuren en personeelsbezetting van Nederlands Nieuw-Guinea te reconstrueren, hoewel 11 Nederlands Archievenblad XXIII 1914/5 p. 173 e.v. [211

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1969 | | pagina 16