geschiedenis van Rotterdam en derhalve zeer gezocht. Een ander werk, dat nogal eens geraadpleegd wordt, is de door hem en J. E. van der Pot onder de titel 'Vier eeuwen Rotterdam' bijeengebrachte verzameling citaten uit reisbeschrijvin gen, rapporten, redevoeringen, gedichten en romans. Vele artikelen zijn met name verschenen in het Rotterdams Jaarboekje, waarvan hij als gemeentearchivaris redacteur was. In de Zuid-Hollandse Studiën verscheen een artikel over de zegels en het wapen van Rotterdam. Hazewinkel moge minder belangstelling gehad hebben voor interne archiefpro- blematie, inventarisatiearbeid en de problemen der registrateur-archieven, gedu rende zijn hele ambtsperiode was hem geen moeite te veel om de archiefoutillage uittebreiden en te moderniseren. In dit opzicht viel een grote achterstand in te halen. Toen hij node afscheid nam beschikte het Gemeentearchief over een nieuw tweede depot, een gemoderniseerde studiezaal, twee expositiezalen en een dosis goodwill bij het Gemeentebestuur. Dat was de vrucht van het werk van Hazewinkel, die de tijd meegemaakt had dat één enkele schrijfmachine een luxe werd geacht en dat het als normaal werd beschouwd dat het depot geen kunst licht nodig had en dat het administratiegebouw het enige gemeentelijke gebouw was, dat het nog met gasverlichting moest stellen (tot 1939). In het maken van plannen was Hazewinkel impulsief. Dat het derde archief depot niet zo snel in uitvoering werd genomen als hij wenselijk vond, zat hem dwars. Hij heeft kort voor zijn overlijden nog geweten dat eindelijk de eerste paal geslagen werd. Het moet een grote teleurstelling voor hem geweest zijn dat hij niet meer in staat was aanwezig te zijn bij dat evenement. Hazewinkel hield van de stad, die de zijne was geworden, zowel van de oude in 1940 verwoeste stad met haar eigen charme als van de nieuwe in haar voort- schrijnende stadia van wederopbouw. Die genegenheid jegens Rotterdam kon hij uitleven in die andere hobby naast zijn studie: het beheer van de van ouds binnen het archiefgebouw ondergebrachte historisch-topografische prentverzameling. Toen de binnenstad was geraseerd, bleek eerst duidelijk van welk een waarde het visuele documentatiemateriaal was. Met grote interesse en kennis van zaken is vooral sindsdien de verzameling uitgebreid met duizenden foto's van stadsdelen, straten, gebouwen, havens enz. en met honderden tekeningen, voor de vervaar diging waarvan opdrachten gegeven werden aan kunstenaars. Ook met gehele collecties zoals de tekeningen van de architect J. Verheul en de foto's van H. Berssenbrugge werd het bezit mede door zijn toedoen verrijkt. De verzameling affiches is sinds 1940 door Hazewinkel systematisch opgebouwd. Voor dit alles beschikte hij over een zesde zintuig, de noodzakelijke feeling, de artistieke aanleg en het doorzettingsvermogen. Daardoor merkte hij op en verwierf hij wat in de toekomst van documentaire waarde zou blijken te zijn. Al hield Hazewinkel er niet van zelf in het middelpunt van de belangstelling te staan, hem was er wel wat aan gelegen dat het Gemeentearchief aan de weg tim merde. Dat kon door middel van het organiseren van tentoonstellingen, welke door hem persoonlijk met zorg en smaak werden ingericht. Aanvankelijk kwam er naar de officiële openingen van tentoonstellingen in het Gemeentearchief slechts 180] een handjevol mensen, geleidelijk aan breidde de kring van archiefvrienden zich uit. Het archief werd er een voor de bevolking levende instelling door. Hazewinkel was lid van diverse besturen van wetenschappelijke en culturele in stellingen. Enige jaren was hij redacteur van het Nederlandse Archievenblad. Ook trad hij op als voorzitter van de afdeling van gemeente- en waterschapsarchief- ambtenaren van de Vereniging van Archivarissen in Nederland. Toch was hij zeker geen typische organisatieman op landelijk niveau. Hij voelde zich geluk kiger binnen zijn Rotterdam als voorzitter van de Straatnamencommissie, als medeoprichter en bestuurslid van de Historische Genootschappen 'Rotterdam' en 'De Maze'. Was zijn instelling in het algemeen introvert, hij genoot toch ook ten volle van andere dingen dan zijn werk. Hij genoot van het gezinsleven, ook van het cul turele en sociale leven. Hij ging graag naar Boymans, naar de Schouwburg en een goed boek versmaadde hij niet. In de Rotary-Club Rotterdam voelde hij zich thuis. Zijn ambtelijk afscheid in de volle aula van Boymans werd een onvergetelijke huldiging, welke culmineerde in de door burgemeester Van Walsum uitgereikte koninklijke onderscheiding. Vooral achteraf genoot hij er toch wel van zoveel waardering te mogen ondervinden. Het kostte hem aanvankelijk moeite al datgene te moeten loslaten, dat zo van hemzelf geweest was, zijn archief, zijn prentatlas, zijn Jaarboekje. Maar na korte tijd wist hij zich zo te verzoenen met de nieuwe situatie, dat hij naar zijn aard resoluut en vrij rigoreus brak met wat achter hem lag. Zo nam hij ook impulsief het voor velen onbegrijpelijke besluit zijn gezellige witte huis aan de Essenlaan begin 1966 vaarwel te zeggen en de stad, waarmee hij door zoveel branden ver bonden was geweest, te verwisselen voor de landelijke schoonheid van Maarn. Daar zou hij kunnen genieten van zijn tuin en van het wandelen in de bossen. Bovendien was Rotterdam snel bereikbaar. Hij had immers na zijn pensionering zijn rijbewijs gehaald, dat nieuwe perspectieven geopend had om, nu hij de tijd had, veel te gaan zien. Voor het Gemeentearchief behield hij ook op afstand de belangstelling van een geïnteresseerd toeschouwer. Hij stelde het immer op prijs wanneer Rotterdamse en andere vrienden hem kwamen opzoeken. Helaas heeft hij niet lang van de ge wenste rust kunnen genieten. Op donderdagmorgen 18 januari is hij te Dieren in stilte gecremeerd, op eigen verzoek en geheel naar zijn stijl op zijn laatste tocht slechts vergezeld door dege nen, die hem het allernaast stonden. R. A. D. Renting. [181]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1968 | | pagina 7