In memoriam
mr. H. C. Hazewinkel
mmm
178]
■■■■■■■■I
Op zondagavond 14 januari 1968 overleed na een langdurige ziekte te Maarn
mr. H. C. Hazewinkel, oud-gemeentearchivaris van Rotterdam.
Hendrik Cornelis Hazewinkel werd op 5 april 1896 geboren te 's-Gravenhage.
Na voltooiing van zijn studie te Utrecht en Leiden volgde hij op opleiding tot
wetenschappelijk archiefambtenaar der eerste klasse. In 1922 werd hij benoemd
tot commies aan het Rijksarchief te Zwolle, in 1925 tot commies-chartermeester
aan het gemeentearchief te Utrecht, welke standplaats hij op 1 september 1929
verwisselde met Rotterdam, waar hij als opvolger van mej. dr. H. C. H. Moquette
van 1929 tot 1935 adjunct-archivaris was. In 1935 volgde hij dr. E. Wiersum op
als archivaris.
Toen Hazewinkel tegen 1 mei 1961 werd gepensioneerd, gaf niemand hem de
pensioengerechtigde leeftijd en het leek erop dat hem nog vele jaren te wachten
zouden staan. Ziek was hij nooit, pijn kende hij niet en zou hij ook niet hebben
kunnen verdragen. Hoeveel pijn heeft hij evenwel zijn laatste levensjaar niet moe
ten lijden, terwijl de vreselijke ziekte zijn lichaam sloopte.
Hazewinkel was bescheiden en introvert. Vreemden moesten aan hem en hij aan
vreemden wennen, voordat het contact wat opener werd. Binnen het archief
voelde niet ieder zich direct op zijn gemak in zijn aanwezigheid. Wanneer hij
aan zijn grote werktafel bezig was artikelen te schrijven moest men soms een
zekere schroom overwinnen om hem te storen Men dacht dan iets gereserveerds
te voelen en had niet door dat het een pose was, die voortkwam uit een overmaat
van aangeboren bescheidenheid, welke hem zélf hinderen kon en die hij afreageer
de door het scheppen van afstand. Wie eenmaal zijn vertrouwen had, die schonk
hij veel hartelijkheid en vriendschap.
In zekere zin was Hazewinkel een archivaris van de oude stempel. Hij was zo ge
lukkig dat hij zich nog niet een manager van een overheidsdienst behoefde te
voelen. Als zijn essentiële taak zag hij niet in de eerste plaats het eigenlijke ar
chiefbeheer maar vooral het putten uit de hem toevertrouwde archivalia. Hij zorg
de er terdege voor dat met hulp van werkloze hoofdarbeiders archiefbronnen
door middel van klappers opengelegd werden voor het publiek.
Als historicus was hij zelf de eerste die een belangrijk deel van de dag aan bron
nenstudie wijdde. Hij was een vruchtbaar scribent, op wiens naam naast enige
archiefinventarissen tientallen historisch-wetenschappelijke publicaties staan, waar
in zijn vondsten waren verwerkt.
In 1940 en 1942 verschenen drie omvangrijke delen 'Geschiedenis van Rotter
dam', neerslag van jaren lange arbeid en algemeen geldend als hèt werk over de
[179]