De naam 'Centrale voor Hogere Ambtenaren' sticht verwarring. In feite zijn bij
deze organisatie verenigingen en afdelingen aangesloten voor hogere, middelbare
en lagere ambtenaren, die allen dezelfde rechten hebben. De naam heeft alleen
historische betekenis.
Het bezwaar tegen de hoge contributies kan Don niet delen. Een lid van een
vakvereniging betaalt meer. Daarnaast heeft hij nog een groot bezwaar tegen
het voorstel: daarin wordt niet aangegeven hoe de belangen van de ambtenaren-
leden behartigd moeten worden als het verplichte lidmaatschap komt te vervallen.
Het voorstel breekt slechts af zonder een weg naar een betere oplossing te wijzen.
Hierna krijgt Dr. Van Hoboken het woord. Hij onderschrijft het betoog van Don
en verklaart niet goed te begrijpen wat Roessingh bedoelt met zijn opmerking
over de merkwaardige gevolgen van dubbele koppeling van lidmaatschappen. Het
is niet zo, dat men door lid van de CHA te zijn automatisch geacht kan worden
alle door de CHA geformuleerde opvattingen te onderschrijven. In elke vereniging
vindt men leden, die opvattingen hebben, die afwijken van die van de meerder
heid. Daarom hoeven zij toch niet meteen weg te lopen? Overigens probeert de
CHA haar standpunten zo objectief mogelijk te bepalen. In dat verband herinnert
Van Hoboken aan de artikelen in 'Commentaar' over de ambtenaren-ziektever
zekering en de uitnodiging aan voorstanders daarvan het hunne te zeggen. In de
tegenwoordige constellatie der dingen is het noodzakelijk het gesprek met het
Rijk te voeren via de CHA. In dat verband is de CHA voor ons slechts een
middel om een doel te bereiken. Hij onderschrijft de gedachte, dat aanneming van
het voorstel-Roessingh zal betekenen, dat de VAN één van haar doelstellingen
opgeeft.
Roessingh repliceert, dat Don en Van Hoboken blijkbaar menen, dat art. 2 staat
of valt met het verplichte lidmaatschap. Hijzelf is helemaal niet overtuigd, dat het
ledental van de VWAO ernstig zal dalen na opheffing van die verplichting. Thans
verbiedt de band tussen beide verenigingen, dat de VAN zelf informeel overleg
met de overheid voert, maar hij verwacht, dat zij dat in de toekomst wel zal doen.
VAN en VWAO zullen dan als afzonderlijke verenigingen los van elkaar optreden.
Mr. Van den Hoek Ostende vraagt waarom de overheid een totaal van 30
van de vakgenoten voldoende representatief acht. Er ontwikkelt zich een discussie
over de vraag of dit percentage een door het Rijk erkende norm is.
Mr. Schaap stelt, dat het voor de archiefambtenaren in gemeentedienst van groot
belang is, dat zoveel mogelijk ambtenaren VWAO-lid zijn, want de gemeentebe
sturen kunnen tot het gesprek toelaten wie zij willen, en in dat verband wordt
er wel degelijk op aantallen gelet.
Hij had zelf wel eens de VWAO nodig gehad en kon toen wat tegen de gemeente
zeggen, omdat hij wist, dat de archiefwereld achter hem stond. Schaap vindt de
dubbele koppeling VANxVWAOxCHA een noodoplossing maar hoogst nood
zakelijk voor de gemeente-archiefdiensten. Als het voorstel-Roessingh wordt aan
genomen zal hij aandringen op wederoprichting van de onderafdeling voor ge
meente-archiefambtenaren.
Drs. De Jongh begrijpt, dat de archiefambtenaren aan het G.O. moeten deel-
nemen, maar waarom moet de VAN daarbij betrokken worden?
Mr. De Vey Mestdagh: Onze statuten schrijven dat voor in art. 2.
Don: De VAN heeft allerlei soorten leden. Het Rijk heeft alleen belangstelling
voor leden in overheidsdienst, daarom is de VWAO nodig.
De Jongh: Waarom kunnen we dan de zorg voor het materiële niet scheiden van
die voor het wetenschappelijke?
Mej. Mr. Versprille: De overheid zal blij zijn als wij eens materieel worden, maar
wat U wilt doen is onze positie verzwakken.
Dr. Panhuysen: De zorg voor de materiële belangen van haar leden is altijd een
taak van de VAN geweest. Maar ook uit de eerste taak van de vereniging, de
zorg voor het vakbelang, vloeit nog bemoeiing met de materiële belangen voort,
want de positie van de ambtenaren is voor het vak van het grootste belang.
Mr. De Vey Mestdagh: Als er geen VWAO was zou het vanzelfsprekend zijn,
dat de VAN zelf in de CHA zat en zij zou dan ook zelf het volle bedrag van
36,moeten invorderen.
Van Hoboken: Het is onjuist om van een contributie van 36,te spreken,
want voor dat bedrag is men lid van twee verenigingen. De VWAO alleen koet
23,dat is heel goedkoop.
Dr. Van der Gouw: Waar is, dat de CHA vaak wat voor ons heeft gedaan en
geen onderscheid maakt tussen hogere en middelbare ambtenaren. Toch zou ik
uit mijzelf nooit lid van de CHA geworden zijn als dat niet via de VAN moest.
Alleen van belang is de vraag of men als VAN-Iid bij meerderheid van stemmen
gedwongen moet worden lid te worden van een andere vereniging, waarbij men
zich niet thuis voelt. Dat lijkt het eigenlijke punt ter discussie.
De Vey Mestdagh: Als er geen afdeling bestond zou men zonder dwang toch met
de CHA mosten gaan praten. Het feit, dat er twee verenigingen zijn, maakt de
zaak alleen maar onduidelijk.
Schaap: Blijkbaar ziet iedereen in, dat de VAN ambtenaren-belangen moet be
hartigen. De bezwaren richten zich alleen tegen het instrument. Maar als men
niet via de CHA wil optreden hoe dan wel? Wil men direct aan het G.O. mee
doen, dan zullen mensen aangetrokken moeten worden, die alles weten wat men
weten moet. Voor een gewoon lid is dat niet te doen. Dat zou dan veel geld
gaan kosten. Er is een hefboom nodig, bezwaar heeft men alleen tegen het soort
hefboom.
Roessingh: De VAN zou zelf informeel overleg kunnen voeren.
Schaap: Salariskwesties worden niet in informeel overleg behandeld. Zonder for
mele organisatie komt men nergens, zelfs de deur niet in; dat weet ik uit vak
bondservaring.
Panhuysen: We moeten beslissen hoe de behartiging van de materiële belangen
der leden moet plaats vinden. Dat kan alleen bij meerderheid van stemmen. Dat
kan men geen dwang noemen.
Roessingh: Deze dwang is ook niet onrechtmatig maar alleen onprettig.
Van der Gouw vraagt aan mej. Versprille: Kunt U ook zonder bond?
Mej. Versprille: Ja! Schaap: Kunt U het net zo goed?
175]
174]