De beoefening van de regionale geschiedenis. Aan dit onderwerp werd het in maart 1967 verschenen exemplaar van Historiun- culae, het blad van de studenten in de geschiedenis aan de Universiteit van Am sterdam, gewijd. Een van 31 mei tot 5 juni 1965 door drs. J. L. van der Gouw op de Zuid -Hollandse eilanden georganiseerde werkweek leidde tot discussie, waaruit de meningen groeiden die in deze artikeltjes zijn neergelegd. De heer Van der Gouw schreef er een inleiding bij, waarin een beknopt overzicht van het gebeuren gedurende de werkweek, waaraan onze collega's J. Klok en G. 't Hart medewerkten, is opgenomen. De heer 't Hart leverde voor dit nummer van Historiunculae bovendien een proeve van regionale geschiedenis in de vorm van een bijdrage over het Hoogheemraadschap van Rijnland en zijn archieven. De archivaris en de archieven worden in de bijdragen het was met deze in leider niet anders te verwachten herhaaldelijk genoemd. De als toekomstbeeld voor ogen gestelde provinciale researchcentra op historisch gebied zag men graag organisatorisch verbonden met de provinciale rijkarchieven, ja bij voorkeur in hetzelfde gebouw gehuisvest.1 Geprofiteerd zou dan kunnen worden van het con tact dat archivarissen over het algemeen met amateurhistorici hebben en waaraan het de vakhistorici dikwijls juist ontbreekt. Wetenschappelijk werk zou tot de taak van de archivaris moeten gaan behoren. Wij vragen ons af of dat al niet het geval is wanneer hij een archief inventariseert met alle studie en onderzoek dat daaraan verbonden is. Elders in hetzelfde artikel2 wordt de archivaris trouwens met de plaatselijke predikanten, juristen, bibliothecarissen en ingenieurs tot de amateurs gerekend, wier mogelijkheden en capaciteiten wij niet moeten onder schatten en die een groot deel van de leemten in de locale geschiedschrijving op vaak voortreffelijke wijze vullen. Nog enige pagina's eerder3 is een archivaris een historicus die met archiefwerk zijn brood verdient. Maar wat hij dan ook zijn moge, een archivaris zal nooit toestaan, dat bezoekers ondoordringbare ar chieven omwoelen.4 Bijzonder nuttig lijken de richtlijnen voor een werkweek. Wij citeren daaruit: Het doel van de excursie is zoveel mogelijk ter plaatse te zien en zo weinig moge lijk inleidingen aan te horen. Inleidingen horen in werkcolleges thuis. Hoogstens geven deelnemers of plaatselijke amateurhistorici nog wat aanwijzingen over het geen onder hun leiding zal worden bekeken. Er moet zoveel mogelijk tijd over- 1 Blz. 29. 2 Blz. 28. 3 Blz. 25. 4 Blz. 26. [216] blijven voor het bekijken van de objecten. Maar waarom zouden alleen plaatselijke zonderlingen een verhaal te doen hebben, waard op de bandrecorder te worden opgenomen? Prof. dr. I. Schöffer getuigde van meer waardering, toen hij op de studiebijeenkomst over plaatselijke en regionale historiebeoefening, welke de Cul turele Raad van Zuid-Holland op 21 november 1964 te Delft organiseerde, de nu nog levende oudere mensen, die de oude toestanden, gebruiken en gewoonten nog kennen, een belangrijke bron voor de lokale en regionale geschiedenis noem de. Het overzicht van de regionale historische periodieken, waarvoor de samenstel lers de jaargang 1965 van circa 50 tijdschriften doornamen (ongeveer 1500 artike len) geeft interessante verschillen tussen de provincies aan stedelijke periodie ken vrijwel uitsluitend in het westen, goede regionale tijdschriften in Noord-Bra bant, in Friesland daarentegen centralisatie op provinciaal niveau en zou in meer uitgewerkte vorm verdienen nog eens elders gepubliceerd te worden. Dat nu van de zijde der studenten opmerkingen gemaakt zijn over de regionale geschiedenis in het onderwijs (inleven in de historische situatie, het verre duidelijk maken aan het nabije) en aan de Universiteit (scholing in hulp- en deelweten schappen) is zeker belangrijk. Belangstellenden en betrokkenen kunnen ze leggen naast hetgeen prof. Schöffer en de heer Van der Gouw op de genoemde studie bijeenkomst in Delft te berde brachten en naast de lijst van door bekende his torici in de winter 19661967 te Haarlem gehouden en door wel 300 personen bijgewoonde voordrachten over plaatselijke en streekhistorie, die in het bijzonder bedoeld waren voor leden van historische verenigingen in Noord- en Zuid-Hol land. Er blijkt dan een ontwikkeling te zijn: toekomstige leraren willen in hun onderwijs aandacht aan locale en regionale geschiedenis gaan geven; de historische verenigingen proberen een wetenschappelijke grondslag te geven aan eigen activi teiten. J. H. v. d. HO. 5 Blz. 20. [217]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1968 | | pagina 25