roepen, en de leden op het hart binden: (ik citeer: èn dat in 1892) 'Reclame, in den goeden zin van het woord, mag ook voor ons vak worden gemaakt. Zij kan niet anders dan juistere beschouwingen over de taak, door de archivarissen te ver vullen, meerder waardeering hunner werkzaamheden tengevolge hebben. Want al is het waar, dat bekend nog niet altijd bemind maakt, even zeker is het dat onbe kendheid met het archiefwezen in het algemeen, de groote klip is, waarop nog vele hoogst noodige verbeteringen zullen schipbreuk lijden'. Toegegeven dat nog lang niet alle misverstanden rond de functie van archivaris zijn verdwenen, speciaal bij psychologen en beroepskeuzebureaux betreurend dat er nog te velen zijn, die beter konden en dienden te weten na al wat er van Groningen tot Middelburg, van Alkmaar tot Maastricht en van Den Haag tot Oldenzaal op vak- en velerlei studiegebied in twee generaties is gepresteerd, be treurend ook dat sommigen het woord van De Stuers aan zijn minister niet kennen of het althans vandaag niet meer zouden willen onderschrijven, welk woord4 luidt 'Uwe Excellentie bedenke, dat een goed archivaris geschikt moet zijn of voor professor in de vaderlandsche geschiedenis óf in de rechtsgeschiedenis óf in de kerkgeschiedenis, wellicht voor alle drie....', ondanks deze bezwaren, weten wij ons vak haast overal voldoende gewaardeerd. Dit wat Mullers eerste hoofd punt betreft. Wat thans nog aan achterhoede-gevechten geleverd wordt rond de salarisschalen, zeker ten aanzien van de He klassers, is geenszins onbelangrijk, maar het is terecht vanwege de efficiency en met een gerust hart geëndosseerd aan de daarvoor bin nen de Vereniging gecreëerde afzonderlijke afdeling. Concluderend mag worden vastgesteld dat de lange, moeizame en stellig onze dank verdienende Pro Domo-periode haar afsluiting reeds lang gevonden heeft. Gelijk reeds opgemerkt is, waren de voorvechters van het eerste uur niet voor namelijk en in eerste instantie belust op eigen baat of bekommerd om eigen aan zien. Zij zagen hun strijd slechts als voorwaarde voor een goed functioneren van het gehele overheidsapparaat. Wat in de geciteerde proclamatie van 1891 voorop stond als eerst bereikbare en meest begeerde ideaal was 'het streven naar een re geling van het archiefwezen bij de Wet'. Welnu, met gepaste trots kon Graswinckel bij ons zestig-jarig bestaan getuigen: 'Het Nederlands archiefwezen heeft eens aan de top gestaan in Europa en als wij de waarderende woorden mogen geloven, die het vorig jaar op het te Parijs ge houden eerste internationale archiefcongres geuit werden, wordt het nog steeds tot de toonaangevende gerekend. Dit kan een van de redenen zijn geweest, dat te Parijs unaniem besloten werd het eerstvolgend congres in 1953 niet, zoals oor spronkelijk in het voornemen lag, in de Verenigde Staten van Amerika te houden, maar in Nederland. Dit geeft aanleiding intensief aan de internationale activiteit deel te nemen en het stelt ons in de gelegenheid ook op internationaal niveau van ons kunnen blijk te geven en te tonen, dat wij in vele opzichten (dan volgt de climax) ik wijs hier slechts op de Archiefwet een grote voorsprong op an deren hebben'. S. Muller, a.w. p. 49. [4] Het accent in de rede van 1951 viel op geheel andere zaken dan in het Pro-Domo exposé. De daar genoemde punten, nl. de honorering en de positie van de archi varis, worden niet eens aangeroerd. De met klem gestelde vraag: 'Hercules op de tweesprong?' viel niet meer in de familiale kring van een archivarissen-onder-onsje, maar zij, de archivarissen stellen zichzelf een gewetensvraag, een gewetensvraag ten overstaan van hun principalen nl. de regering, en wel op het Binnenhof, hier in deze Rolzaal. De kwestie door Graswinckel aan de orde gesteld was deze: Zal de archivaris van deze tijd de moed en de verbeelding kunnen opbrengen om naast de vele grote en tijdverslindende opgaven hem gesteld krachtens zijn bemoeiingen met de oude archieven, zal het hem gelukken (met behulp van de hem ten dienste staande hoog ontwikkelde vakmethodiek) ook het snel wassende water van de nieuwe archieven, overeenkomstig deels afwijkende normen bij de overheidsadministraties ge vormd op te vangen, die stroom te kanaliseren en bevaarbaar te houden? Waartoe in zijn peroratie Graswinckel opwekte ik vertaal het maar in eigen woorden was tot het inslaan van een heel brede, bij het berijden veel stuur manskunst vereisende, tweebaansweg. En onder applaus heeft het corps van ar chivarissen daarvoor gekozen. Maar kortgeleden liet een schrijver5 zijn 'Filosofie van het applaus' op onze stu deertafel neerdwarrelen. Hij maakt duidelijk dat wij ons in het applaus niet moeten vergissen, want het kan misleidend werken. Applaus levert nooit een slot op. Er bestaat wezenlijk geen slot, dat volmaakt maakt, dat perfect is. Alleen het wille keurige is te voltooien, het levende niet. Niets wat de mens maakt, maakt hij af. Het slot is er niet, het moet een illusie zijn. Het is altijd weer een nieuw begin, begin op een hoger niveau. Daarom is het niet te verwonderen, dat wij na 15 jaren al en dit zij opnieuw een rechtvaardiging van deze bijeenkomst dat wij na 15 jaar alweer op zoek moeten, staande aan een nieuw begin. Want men kan met Graswinckel de archi varis nu wel in de huid van Hercules steken, hem aarzelend op de tweesprong plaatsen, maar koud drie lustra later, geconfronteerd met gigantische ronds points en ingenieuze klaverbladen in de verkeerscataract is zo'n twee-sprong problema tiek, ook als beeld voor het archiefwezen, rijkelijk achterhaald. De jonge collega's onder ons, die de Vereniging naar haar eeuwfeest te stuwen zullen krijgen, en die de eeuw haar milleniumgrens zullen zien overschrijden, opereren reeds met an dersoortige cybernetische middelen. Wij moeten proberen voor de aanbrekende tijdspanne de eisen nu gesteld, zo goed mogelijk te voorzien. Vaststaat dat er een essentieel onderscheid is gekomen, dat er twee zware caesuren liggen tussen 1891, 1951 en nu. Geen vraag thans als in 1891 in de kleine col legiale kring van vakgenoten bij monde van Muller; óók geen vraag, die de ar chivarissen zichzelf stellen ten overstaan van hun principalen, de handelingen en akten producerende overheid, hetzij het rijk, de provincie, de gemeente, het 'schap' of de 'regio'. Het is momenteel dringend tijd voor een overleg mèt die overheid zelve, dat geëntameerd moet worden. Want wat die overheid in het verleden op- 5 C. Verhoeven, Rondom de leegte, Utrecht, 1966, p. 139. [5]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1967 | | pagina 6