hage, Leiden, Oudewater, Rotterdam, Schiedam, Schoonhoven, Vlaardingen en Woerden. Daardoor is voor het eerst feitenmateriaal ter beschikking van het we tenschappelijk onderzoek gekomen waaraan voor Zuid-Holland de zegelkundige en heraldische theorieën kunnen worden getoetst. In een voortreffelijke algemene Inleiding' welke aan het gehele werk voorafgaat heeft mevr. Leemans-Prins de voornaamste resultaten welke deze onderzoekingen hebben opgeleverd samengevat en kritisch bekeken. Wapen en zegel oftewel onderscheidingsteken en handtekening oorspronkelijk bei den geheel verschillend naderen elkander op den duur doordat men in de veer tiende eeuw in vele stadszegels de wapenfiguur of het wapenschild van de heer der stad is gaan opnemen. Ook het omgekeerde kwam voor n.l. dat steden de voor stelling van haar stadszegel in haar geheel in een schild plaatsten en daarmede die voorstelling tot stadswapen verhieven. De oudere stadszegels vertonen echter nog geen wapen doch een willekeurige voorstelling zoals de patroonheilige, de hoofd kerk, een stadspoort, of een zinspeling op de nering der stad b.v. een schip of op de ligging b.v. aan een water. Ook een voorstelling welke verband houdt met de naam der stad komt voor, b.v. bij Hoorn. Volgens de inleidster past het zegel van 's Hertogenbosch eveneens in deze laatste categorie. Dit is echter een algemeen voorkomende misvatting welk haar ontstaan dankt aan de sedert de zestiende eeuw aan, toen reeds niet meer begrepen, oude rechtstekens gegeven nieuwe sprekende uitleg. De bosboom van 's Hertogenbosch was het banteken van het buscumrecht, een oud domeinrecht. In het stadszegel van 1259 komt hij in drievoud voor derhalve in de heerlijke versie van dit ban teken. Dit driebomenteken hield men later voor de afbeelding van een bos waarbij men buscum als silva vertaalde. In het zegel van 1299 van Haarlem, dat zijn stads recht uit den Bosch ontving, zien wij die boom ter wille van de symmetrie in tweevoud afgebeeld. Mogelijk is dit ook het geval in het oudste zegel van 's Gra- venhage. Ofschoon elke stad oorspronkelijk één zegel zal hebben gehad, eventueel met een tegenzegel, ontstond door de uitbreiding der administratie de behoefte aan meer typen van zegels. Volgens welke richtlijnen deze zegels echter werden gebruikt is een probleem dat nog voor geen enkele stad is ontsluierd. Gewoonlijk staat de bena ming van het zegel in het randschrift en wel meestal in het latijn. Soms echter is die aanduiding zo vreemsoortig dat men aan de echtheid van het zegel zou gaan twijfelen. Dat men daarmede toch uiterst voorzichtig dient te zijn bewijst inleidster met een bijzonder frappant voorbeeld door naast elkander te stellen de rand schriften in de landstaal 'Dits teeken van Oudewater' en 'Dit es teken van Vlardin' welke ieder op zich zelf te denken zouden geven. Aan het materiaal waarmede werd gezegeld, aan de bevestiging van het zegel op of aan een oorkonde, alsmede aan de zilveren, koperen, bronzen of later ijzeren stempels van de stadszegels worden door schrijfster interessante beschouwingen gewijd evenals aan de bekende kwestie of het voeren van het wapen van de heer een recht of een plicht van de stad was. Uit de studies over de zegels van de dertien Zuid-Hollandse steden welke op de In- [76] leiding volgen moge ik nog de volgende bijzonderheden vermelden welke mij bij de lezing hebben getroffen. Het feit dat Brielle is ontstaan door het aaneengroeien van twee naast elkander gelegen dorpen maakt het aannemelijk dat de traditie melding maakt van twee verschillende zegels. Bij Delft valt het op dat het zegel van 1299 een merkwaar dige overeenkomst vertoont met dat van Schiedam van 1351. Hoogst merkwaar dig is het grootzegel van Dordrecht waarop het jaartal 1482 staat wanneer men weet dat Amsterdam een grootzegel heeft gebruikt waarop het jaartal 1485 staat. Het dorp van Die Haghe heeft de ooievaarscultus van zijn grafelijke meesters over genomen en daaraan is het wapen van 's Gravenhage ontleend. De schrijver voert voor deze gang van zaken een analoog geval aan in het wapen der gemeente Jisp in Noord-Holland waarvan de omschrijving luidt 'in blauw een lepelaar van goud'. Reeds in 1370 komt dit wapendier voor. Soeteboom en van Ollefen verklaren deze afkomst door de vele lepelaren die er evenals te 's Gravenhage gehouden werden tot opruiming van de afval der visserij aldaar. De schrijfster over de ze gels en het wapen van Leiden wijst op het feit dat het wapenschild met de twee schuin gekruiste sleutels ook nog op andere zegels ter plaatse voorkomt dan alleen op het stadszegel n.l. op dat van de St. Pancraskerk en op een vijftal klooster zegels. Zij vermoedt dat deze schilden aanduidden dat deze kerk en kloosters op Leids grondgebied stonden gelijk ook enige Goudse kloosterzegels het Goudse wapen vertonen. Oudewater geniet de eer dat het oorspronkelijke wapen, zijnde een schild waarop een ruit waarin een vierblad met een roos, in de loop der eeuwen door een volstrekt ander, tot het eerste in generlei verband staande, werd vervangen. De oorzaak hiervan was de overgang van het stadje van het Sticht naar Holland. De functie van grensvesting ter beveiliging van de westgrenzen van het Sticht krijgt het dan te vervullen voor de oostgrens van Holland. Sedert dien vindt men in de zegels de burcht met de Hollandse leeuw. Ook Woerden, dat in hetzelfde geval verkeerde, voegde na de inlijving bij Holland aan zijn wapen, dat de ridderzaal van het kasteel te Woerden vertoonde, een leeuw in de poortopening toe. Het oudste Rotterdamse zegel vertoont de Rotte met de dam waaraan deze stad haar naam ontleent. In tegenstelling dus tot haar zusterstad aan het IJ door wie, blijkens het koggeschip in het oudste zegel, haar scheepvaart toen belangrijker werd geoordeeld. Naast het Schiedamse wapen, de klimmende leeuw waaroverheen een geblokte schuine balk, heeft een ouder bestaan met drie zandlopers waarvan de herkomst onbekend is. Beide wapens in combinatie komen, het moge hier even worden gememoreerd, ook steeds voor op de prijsbanden van de Latijnse school van Schiedam. Ik meen met deze korte opsomming duidelijk gemaakt te hebben dat deze publi catie op gewestelijke grondslag van uitzonderlijk belang is. De vraag rijst dan ook of er in de andere provincies door onze collega's van de rijks- en gemeentearchie ven niet gezamenlijk een dergelijke onderneming op touw gezet zou kunnen worden. De vruchten van een dergelijk grootscheeps onderzoek zouden m.i. alle verwachtingen overtreffen. W. F. H. O. [77]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1967 | | pagina 42