digheid. Opgenomen is dus ook datgene, wat voor de gemeente of haar directe om geving minder prettige gevolgen heeft gehad. Zo zijn, in de onder a en b genoemde overzichten, enerzijds de voordelen behan deld die uit de aanleg van de havens en industrieterreinen in het Botlek- en Europoortgebied, ten zuiden van de Nieuwe Waterweg, zijn voortgevloeid, na melijk: werkgelegenheid en welvaart. Anderzijds echter is ook gewezen op de minder prettige gevolgen: o.m. luchtvervuiling en verzilting, waardoor het ten noorden van de Nieuwe Waterweg gelegen Westland, alsmede de hoogheemraad schappen van Schieland, Delfland en zelfs Rijnland, met verlies van tuinbouw en veeteelt worden bedreigd. En als men zó iets in zijn Overzicht opneemt, dan loopt men de kans op ge voelige tenen te trappen Bijvoorbeeld op tenen die toebehoren aan bepaalde gemeentelijke diensten of bedrijven, dus aan de gemeente zelf! En die gemeente is des geschiedschrijvers werk- en opdrachtgever! De contemporaine geschiedschrijver, die in dienst staat van een gemeente, komt m.a.w. soms te staan voor de taak twee opgaven te vervullen, die in wezen met elkaar strijden, namelijk: enerzijds de opgaaf (als gemeenteambtenaar), steeds de partij van 'zijn' gemeente te kiezen; anderzijds de opgaaf (als wetenschappelijk ambtenaar), zijn overzicht zo volledig mogelijk te doen zijn en niet alleen de licht-, maar ook de schaduwzijden van be paalde gemeentelijke handelingen op te nemen, met name wanneer die in de ge meenteraadsvergaderingen of in de pers naar voren zijn gebracht. Welke opgaaf moet men dan prevaleren? Ik ben er bijzonder erkentelijk voor, dat zowel de gemeentearchivaris als de wet houder onder wie het gemeentearchief ressorteert, mij bij het samenstellen van genoemde overzichten een grote mate van vrijheid heeft gelaten. Maar dat maakt het gewetensconflict voor de gemeentelijke contemporaine ge schiedschrijver des te groter: moet hij de trouw aan 'zijn' gemeente en werkgever laten prevaleren, of die aan de geschiedschrijving, die als wetenschap nu een maal critisch is ingesteld? Bij het onder b genoemde overzicht hebben de gemeentearchivaris, drs. R. A. D. Renting, en ik gemeend deze moeilijkheid het beste aldus te kunnen oplossen: het eigenlijke overzicht is zo veel mogelijk beperkt tot een opsomming der gebeurte nissen, terwijl in een nabeschouwing het oordeel van schrijver dezes over sommige dingen is samen gevat. Zoals ik in de inleiding op dat overzicht schreef: Die nabeschouwing draagt uiteraard hier en daar een wat persoonlijk stempel. Van een geschiedschrijver verwacht men nu eenmaal, dat hij naast een zo ob jectief mogelijke weergave van de gebeurtenissen ook laat uitkomen, hoe hij zelf over de dingen denkt'. Resumeren we thans, dan zien we in Rotterdam het volgende- [54] Het gemeentearchief is het gemeentelijke documentatiecentrum bij uitstek; door het gemeentebestuur zijn de documentatiewerkzaamheden opgedragen aan de gemeentearchivaris. Daarmede is door de gemeente de consequentie aanvaard, dat de aan dit archief verbonden contemporaine geschiedschrijver moet werken met al het te zijner beschikking komende documentatiemateriaal. Wanneer hij ingevolge zijn opdracht gaat publiceren wordt van hem verwacht, dat hij critisch gebruik heeft gemaakt van alle archivalische en andere bronnen, ook die welke meningen bevatten die van de officiële gemeentelijke afwijken. Van hem wordt niet geëist het klakkeloos maken van propaganda voor de ge meente, maar een zo eerlijk en volledig mogelijke weergave van alle feiten, ge beurtenissen en meningen. Van gemeentewege is daarbij aan de contemporaine geschiedschrijver, als mede werker aan een gemeentelijk wetenschappelijk instituut, binnen zekere grenzen een grote mate van vrijheid gelaten; een geste, waarvoor hij het gemeentebestuur van Rotterdam bijzonder erkentelijk is. Mr. dr. P. Lucas [55]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1967 | | pagina 31