door drie kerkmeesters, van wie één gewoonlijk uit de leden van het kapittel
werd gekozen48.
IV. Het Kapittel in de Kerspelkerk van Haaf ten
Het kapittel in de kerspelkerk van de dagelijkse heerlijkheid Haaften kwam in
1400 tot stand. Stichter was de heer van Haaften Otto van Haefften, ridder, die
collator was van de pastorie en van de vicarieën in de kerk. Tot de voorgenomen
stichting hadden de pastoor of rector Hubertus Folperdus'zoon van Haefften
en de vicarie-bezitters of gebeneficieerden hun toestemming gegeven. De 12de
Januari 1400 keurde paus Bonifacius IX de oprichting van een college, bestaande
uit een deken en zeven kanunniken in de Haaftense kerk, goed en droeg aan de
deken van het domkapittel te Utrecht Hermanus (Herman van Lochorst) op om
de maatregelen te nemen, nodig voor de verheffing van de kerspelkerk tot col
legiale kerk. Hij moest onderzoeken of de 'dos', welke voor de kapittelheren be
stemd was, toereikend zou zijn, en mogelijke gebreken wegnemen. Het nieuwe
kapittel zou geheel exempt zijn van de rechtsmacht van de 'ordinarius loei'
(bisschop en aartsdiaken e.a.) en onder het gezag van de H. Stoel geplaatst wor
den. De pauselijke lasthebber en executor Herman van Lochorst voltrok de hem
opgedragen taak en vaardigde 5 October d.a.v. een oorkonde uit, waarbij de in
stelling van het kapittel in de kerk van Haaften geschiedde. Hij eximeerde tevens
deken, kanunniken en kapittel en hun kerk van de rechtsmacht en het gezag
van de 'ordinarius loei' en plaatste de geestelijke heren en hun college alsmede
hun kerk onder het onmiddellijke gezag van de Apostolische Stoel.
Door de bepaling, dat deken en kapittel voor hun personen, hun college en hun
kerk geheel exempt zouden zijn van de rechtsmacht van de gewone kerkelijke
overheden en onmiddellijk onder het gezag van de paus zou^staan, onderscheidtJfa*1
zich de rechtspositie van die der reeds behandelde en der nog te bespreken kapit
telen.
Gewoonlijk was de exemptie van het kapittel van de rechtsmacht van de 'or
dinarius loei' beperkt tot bepaalde handelingen zoals het verlenen van brieven
van institutie aan hen, die met een prebende of met een beneficie in de collegiale
kerk begiftigd waren.
Aangezien de rector of pastoor deken werd en de vicarissen kanunnik, en de
vermogens van de cure en van de afzonderlijke vicariestichtingen verenigd wer-
den met de 'mensa capitularis' teneinde uit de inkomsten aan de leden van hef
kapittel prebenden uit te keren, had hier een volledige incorporatie van de cure
en van de vicarieën bij het kapittel plaats zowel in financieel als in geestelijk
opzicht. Met de lusten gingen ook de lasten van de geïncorporeerde beneficiën
48 Th. Goossens, Kerk- en kloostervisitaties in het bisdom 's Hertogenbosch uit de
16de eeuw, in Bossche Bijdragen, V, blz. 151 e.v. Ik moge verwijzen naar A. M. Fren
ken, Bommelensia, in Archief v. d. gesch. van de Katholieke kerk in Nederland, 8ste
jrg, 1966, blz. 222 e.v., alw. uittreksels uit kapittelrekeningen en kerkmeesterrekeningen
van Zaltbommel c.a., bewaard in het oud-archief van het bisdom 's-Hertogenbosch.
[166]
i
op de leden van het kapittel over. De zielzorg en de altaardiensten enz. moesten
in het vervolg worden verricht door deken en kanunniken, die uiteraard allen
de priesterwijding bezaten of op korte termijn dienden te ontvangen. De Haaf
tense canonisieën werden dan ook bij de Reformatie gerekend tot de 'canonisieën
curam annexam habentes'. De heer van de dagelijkse heerlijkheid Haaften, die
bij de verheffing van de parochiale kerk tot collegiale kerk geen afstand van zijn
collatierechten had gedaan, was voortaan collator van de prebenden40.
V. De Kapittelen in de Kerspelkerken van Rossem, Nederhemert en
Batenburg
Ontstaanswijze en inrichting van deze drie kapittelen gelijken op die van het
college in de kerk van Haaften. Alle drie danken zij hun stichting aan de heer
der heerlijkheid, die collator was van de pastorie en van de vicarieën ter plaatse.
Bij de oprichting dezer kapittelen werden de pastorie en de vicarieën bij het
kapittel ingelijfd; de pastoor werd deken en de vicarissen kanunnik. De lasten
van zielzorg en altaardiensten enz. kwamen op het kapittel te rusten. Het kapittel
vermogen, de 'mensa capitularis', ontstond door de samenvoeging van de ver
mogens der ingelijfde stichtingen en door schenkingen. De heer der heerlijkheid,
die voorheen de begeving van de cure en van de vicarieën had, werd collator van
de kapittelprebenden. Het behoeft geen betoog, dat de leden van het kapittel
priester moesten zijn of dit binnen een daartoe gestelde termijn behoorden te
worden. Zij hadden immers tot taak om de plichten en diensten waar te nemen,
waarmede vroeger pastoor en vicarissen belast waren.
Het kapittel in de Sint Maartenskerk te Rossem werd gesticht door Johan van
Rossem de 24ste Mei 1438. De dienstdoende pastoor Mr. Gerardus gaf hiervoor
toestemming. Er zouden acht prebenden zijn. Na het overlijden van de dienst
doende pastoor, die deken werd, zou de heer zijn opvolger in het decanaat uit de
leden van het kapittel mogen presenteren. De heer behield zich de collatie van de
kanunniksdijen voor. Ruim één jaar later, 11 Juni 1439, droeg Georgius, pau
selijk legaat in Duitsland, aan Petrus van Hemert, prelaat van Berne, het tot
stand brengen van het nieuwe kapittel van Rossem op50.
Stichters van het kapittel in de kerspelkerk van Sint Servaas te Nederhemert
waren Johan van Hemert, heer van de heerlijkheid, en zijn vrouw Sophia van
den Bylandt. De proost-aartsdiaken van Arnhem bevestigde de fundatie 4 Fe-
40 De kerk van Haaften was oorspr. een kapel onder de kerspelkerk van Tuil, welke
laatste kerk bisschop Meinwerk in 1031 aan Abdinghof had geschonken. Zie mijn De
Reformatie der Geestelijke en Kerkelijke Goederen in Gelderland, blz. 121, noot 1,
voorts blz. 101, noot 1, blz. 110-115 en 119. R.A. Gelderland, verz. heerlijkheid Haaf
ten, oorkonden van 1400 Jan. 12 en Oct. 5, afschr. (15e eeuw). Volgens Van Heussen
en Van Rijn, Kerkelijke Historie II, blz. 369, werd het Haaftense kapittel in 1399 ge
sticht en was Godefroy Neve in 1450 deken.
50 L. H. C. Schutjes, Geschiedenis van het bisdom 's Hertogenbosch, V, 1876, blz. 611.
Mijn De Reformatie der Geestelijke en Kerkelijke Goederen in Gelderland, blz. 100,
noot 1, blz. 146-149.
[167]