r 153 (1108 e.v. jaren)8. Het is waarschijnlijk, dat omstreeks deze tijd eerst de ver mogensrechtelijke scheiding tussen proostdij- en kapittelvermogen en vervolgens de prebendenvorming tot stand gekomen zijn, zulks in aansluiting bij de ont wikkeling van de Utrechtse kapittelkerken9. Reeds omstreeks 1135 was de proost dij van Tiel met het aartsdiaconaat van Teisterbant verbonden. De proost kon dus niet meei geregeld in Tiel resideren. Aangezien de bisschop van Utrecht ge houden was om de aartsdiakenen van zijn diocees te verkiezen uit de leden van het domkapittel, behoorde de proost van Tiel uit de kanunniken ten Dom voort te komen. In de 14e eeuw kwam het al veel voor, dat de bisschop lieden tot aartsdiaken benoemde, die geen domheer waren. T.a.v. de proosten van Tiel is er steeds naar gestreefd om de verbinding met een kanunniksdij in de Dom te Utrecht te bewaren. De proosten-aartsdiaken waren uit hoofde van het aarts diakenschap gerechtigd tot een vaste plaats in het koorgestoelte in de domkerk en werkten mede bij de verkiezing van een nieuwe bisschop1". Omtrent het proostdij-vermogen zijn mij geen andere gegevens bekend dan dat er aan de proostdij een leenkamer verbonden was1'. Het hebben van vazallen plaatste de proost op één lijn met andere aanzienlijke geestelijke en wereldlijke heren in de feodale maatschappij van de 12e eeuw en vervolgens. Het is niet bekend, wanneer er een vast getal kanunniksprebenden werd ge vormd. Ten tijde van de translatie van het Tielse college naar Arnhem waren het er ten hoogste een twaalftal. Als opvolger in rechten van de fundator der Sint Walburgskerk oefende de bisschop van Utrecht het collatierecht van de proostdij uit, maar de collatie van de kanunniksdijen moet hij al vroeg aan de proost hebben afgestaan. De 8ste Augustus 1253 vergunde paus Innocentius IV aan de proost van de wereldlijke kerk van Tiel ('preposito secularis ecclesie Tielensi') dat hij de clericus Henricus van Bommel 'in ecclesia Tilensi si ejus prebendarum collatio ad te (de proost) pertinet, recipi per te vel alium facias in canonicum et in fratrem, ei prebendam, si qua in ecclesia ipsa vacat ad presens vel quamprimum ad id se facultas obtulerit, collaturus'^. 8 C. Pijnacker Hordijk, Lijst der Utrechtse prelaten vóór 1300, in Ned. Archievenblad, 20ste jrg., 1911-1912. blz. 202 vlg. Het stuk van 1008 (Oorkondenb. Sticht Utrecht I no. 279, H. Obreen, Oorkondenb. van Holland en Zeeland, no. 102) is een vermeend oorspr. oorkonde, door O. Oppermann, m.i. ten onrechte, naar de inhoud voor vals gehouden; vergel. mijn Van Voogdij tot Maarsqhalkambt, blz. 24 vlg. 11 Vergel. R. R. Post, Eigen kerken en bisschoppelijk Gezag in het diocees Utrecht 1928, I. M. G. te Utrecht, XIII, blz. 99-102. Post' alsv" t,|z' 133' A' J' van de Ven> °ver den Oorsprong van het Aartsbisschop pelijk Kapittel van Utrecht der Oud-bisschoppelijke Clerezij, proefschr Utrecht 1923 blz. 19 e.v. 11 Jbr. J. J. de Geer van Oudegein, Archieven der Ridderlijke Duitsche Orde, Balie van Utrecht, II, 1871, blz. 660, no. 566, 1256 Oct. 31, leengoed in Ophemert. Mr. J. H. de Veij Mestdagh, archivaris der R.D.O., was zo vriendelijk om te berichten dat hij verder geen sporen van de leenkamer der Tielse proostdij aantrof in de archieven van de Duitse Orde, balije van Utrecht. 12 Gisbert Brom, Bullarium Trajectense, I, no. 247, Oorkondenb. Sticht Utrecht III no. 1300. [152] In Tiel bestond er geen vrijheid van proostkeuze door de leden van het kapittel noch het recht voor het college om zichzelf aan te vullen, indien er een cano- nicaat openstond, zoals in de vijf Utrechtse kapittelkerken overeenkomstig het algemeen geldende canonieke recht13. Aangezien het kapittel in Tiel een kapittelschool bezat, waarop de scholaster toezicht hield, mag men aannemen, dat hier, evenals bij de vijf kapittelen in Utrecht en bij het Zutphense kapittel een stelsel van opklimming bestond. De van school komende aanstaande kanunnik kon dan eerst na een wachttijd een sub diakenprebende verkrijgen en, naarmate er plaatsen openkwamen, een diaken prebende en tenslotte een priesterprebende. Wij hebben hieromtrent voor het Tielse kapittel geen nadere gegevens. Wel moesten er enige kapittelheren zijn die de priesterwijding bezaten met het oog op de parochiale bediening van de bij het kapittel geïncorporeerde Sint Maartenskerk in Tiel en van de eveneens sinds 1200 bij het kapittel ingelijfde kerspelkerk van Drumpt14. Na de translatie van proost en kapittel van Sint Walburg van Tiel naar Arnhem kwam er 5 Januari 1317 een schikking tot stand tussen de vertrokken geestelijken en de magistraat van hun vroegere plaats van vestiging. Hierbij werd o.m. het volgende vastgesteld: 1 proost en kapittel zijn gerechtigd tot de scholasterie, de kosterie en het gelui van de Sint Walburgskerk alsook de bepoting van het Sint Walburgskerkhot: 2°. de stad is tezamen met de priester, die de zielzorg uitoefent, gerechtigd tot de kosterie en het gelui van de Sint Maartenskerk; 3°. de stad is niet gehouden bij te dragen tot het onderhoud van het kerkgebouw van Sint Walburg; 4°. de parochianen zullen kerkgang doen bij de priester uit de kapittelheren, aan wie als 'ebdomadarius' (kanunnik van de week) de cure van de parochiekerk opgedragen is, of zijn helper; 5°. in de verlaten Sint Walburgskerk zullen vier kanunniken geplaatst worden, voorzien van de nodige inkomsten, terwijl in deze kerk de vicarieën geves tigd zullen blijven, welke door Tielse burgers zijn gesticht15. De verdere bepalingen doen hier niet ter zake. Men ziet uit de aangehaalde punten, dat het kerkgebouw van Sint Walburg c.a. aan het kapittel behoorde: het kapittel kon de stad niet verplichten bij te dragen in het onderhoud van de ka pittelkerk. Het filiaalkapittel van vier kanunniken heeft niet tot verdere ontwikkeling kun nen komen. In 1328 verkochten proost en kapittel van Sint Walburg, thans te Arnhem, al de proostdij- en kapittelgoederen c.a. te Tiel, Zandwijk en Drumpt, de parochiale plichten en rechten inbegrepen voor 3000 zwarte Tournooise pon den aan de commendator en de broeders van het Duitse huis te Utrecht. De 13 A. J. van de Ven, a.a.b., noot 3 op blz. 17, blz. 20, blz. 42 en noten 2 en 3 aid. 14 R. R. Post, Een in het tweede deel van het Stichtse Oorkondenboek niet vermelde oorkonde, in Archief v. d. gesch. van de Katholieke Kerk in Nederland, VII, 1965, blz. 111, betr. de kerk van Drumpt. 15 J. J. de Geer van Oudegein, a.a.b., II, blz. 662, no. 570.

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1966 | | pagina 49