Varia
hij het hele complex plaatsnamen uit de oorspronkelijke teksten in Noord-Frankrijk
en Vlaanderen.
Uit de levendige discussie, die op deze lezing volgde, bleek wel dat niet iedereen
deze nieuwe visie op de vroeg-middeleeuwse geschiedenis der Nederlanden zonder
meer wilde overnemen.
De tweede voordracht was van een geheel andere aard. Dr. A. Bousse, rijks
archivaris te Antwerpen, behandelde daarin de geschiedenis van het Notariaat in
de piovincie Antwerpen in de loop der eeuwen. Na een korte uiteenzetting wat
onder notariële akten wordt verstaan gaf de spreker in een systematisch opgezet
betoog een inzicht in deze geschiedenis, van de 'notarii publici', die hier voor het
eerst op het eind van de 13e eeuw verschenen, tot de huidige tijd. Uitvoerig werd
ingegaan op de ordonnanties van Karei V van 1531 en 1540, waarbij het notariaat
een vastere vorm kreeg en waarbij de notarissen verplicht werden hun minuut
akten in registers in te schrijven en deze protocollen te bewaren. Ook aan de wet
geving van de Franse Republiek en de reorganisatie van het notariaat onder Napo
leon, bij de wet van 25 Ventöse XI, welke wet in België nog steeds van kracht is,
werd ruim aandacht besteed. Daarbij vertelde de spreker onder andere dat een
recente wijziging in genoemde wet de Belgische notarissen thans toe staat de proto
collen, die ouder zijn dan 100 jaar, aan het rijksarchief over te dragen.
Ook na deze lezing volgde een vruchtbare gedachtenwisseling. Tijdens het diner
werd bekend gemaakt dat de volgende Brabantse archivarissendag gehouden zal
worden in Eindhoven.
s Middags werd een bezoek gebracht aan de Sint Gummarus-tentoonstelling en
een rondwandeling gemaakt door de aan monumenten rijke stad Lier.
Alle deelnemers betuigden hun instemming met de lof die dr. L. Pirenne tijdens
het avondmaal aan de organisatoren toezwaaide.
Sommigen bleven in Lier om de volgende dag de omgang van de 'Pallieterstoet',
een onderdeel van de Grote Sint Gummarus-feesten, bij te wonen.
J. M. F. IJsseling
Verzoek
In de bibliotheek van het Algemeen Rijksarchief, Bleyenburg 7, te 's-Gravenhage
ontbreken de jaargangen 1909 en 1910 van het Nederlands Archievenbald. Willen
collega's die over de ontbrekende jaargangen beschikken in duplo, zo vriendelijk
zijn deze eventueel ter beschikking te stellen van de gedupeerde bibliothecaris?
[224]
In mijn geboortestad Den Haag, waar ik deze week verblijf, ging ik om drie uur
in de middag naar het gemeentearchief dat, sinds mijn herinnering reikt, is ge
vestigd in een oude school, vlak bij het Hollandse Spoorstation. Toen ik aanbelde,
werd de deur geopend door een functionaris in een gele stofjas, die zonder inleiding
vroeg: 's u hier van 't jaar al eerder geweest?'. 'Nee' antwoordde ik.
En ik realiseerde me dat de laatste keer, meer dan een kwart eeuw geleden was.
Maar de leeszaal wist ik nog wel te vinden. Er stonden twee lange tafels, waaraan
ernstige mensen doende waren folianten te bestuderen. Ik begaf mij naar een
ambtenaar, die achter een schrijfbureau de leiding zat te hebben en zei: 'Ik kom
eigenlijk, omdat ik me een stuk herinner, dat moet hebben gestaan in
Zou u alstublieft wat zachter willen spreken, anders storen we de anderen', ant
woordde hij vriendelijk. Ik wil niet zeggen dat hij dit fluisterde. Jaren van ervaring
in deze stille studiekluis, hadden uit de muziek van zijn stem de bassen en het koper
verwijderd. Hij sprak gewóón, maar maake tóch geen enkel storend geluid. Ik
stelde mijn volume haastig bij en zei, op de hier gepaste sterkte, wat ik zocht.
De ambtenaar deed mij plaatsnemen aan de lange tafel. Hij liep helemaal naar
het einde van de zaal. haalde een boek te voorschijn, bladerde er enige tijd in en
zette het weer in de kast. Daarop legde hij geruisloos de aanzienlijke afstand die
hem van mij scheidde af en zei zacht: 'Het staat er niet in'.
Want in archieven roept men elkaar niets tóe.
'Misschien in de aflevering van 1906', fluisterde ik. Hij liep weer naar de kast,
keerde met het boek bij mij terug en zei: 'Ja, het staat er in'. 'Fijn', riep ik zacht.
Ik kon fotocopieën van het stuk krijgen. Om vier uur zou het archief sluiten,
maar als ik om vijf voor vier terugkeerde, lagen de fotocopieën voor mij gereed.
Ik riep weer zachtjes: 'Fijn!' en verliet 't bouwwerk. Mijn horloge vertelde me,
dat ik een half uur zoek te brengen had. een aanvaardbare reden om een eindje
verder een klein café binnen te gaan.
't Was een héle overgang.
De radio speelde keiharde jazzmuziek en de mevrouw die het café dreef, zat neu
riënd spruitjes schoon te maken.
'Kom hier lekker bij de kachel zitten?' riep ze. Luid.
Ik deed het en zij offreerde mij onmiddellijk een glas sherry, omdat ze jarig was
geweest of het gauw ging worden, dat weet ik niet meer precies. Terwijl ik het op
haar gezondheid begon te ledigen, trad een zeer dikke man met een chauffeurspet
op binnen en riep, luider dan ik het anders gevonden zou hebben, dat zijn dienst
[225]