where one would find less material for writing its history than in Delaware, and
there is certainly no one of the original thirteen in which so few records have
been made and where so little care has been taken of those that have been made,
zo ze al eens opgingen, nu toch hun betekenis verloren hebben.
Dat ook in North Carolina een levendige historische belangstelling bestaat, ge
steund door een archiefdienst, die mede werd opgebouwd door R. D. W. Connor,
die onder president Roosevelt de eerste Archivist of the United States werd, blijkt
uit de toespraak door gouverneur Sanford gehouden op de dag, dal de eerste
spade dc grond in ging voor het nieuwe gebouw voor North Caroline State
Department of Archives and History and State Library. Oliver W. Holmes be
schrijft aan de hand van zijn ervaringen in de National Archives vijf soorten van
archiefordening, t.w. van de inhoud van een gehele bewaarplaats (chronologisch,
hiërarchisch); van de archieven van een bepaalde administratie; van de series in
een bepaald archief; van de bestanddelen van een serie onderling en van de losse
stukken in zo'n bestanddeel. De schrijver van dit belangrijke artikel getuigt ervan,
dat de problemen, die hij aanroert, in de Handleiding van Muller, Feith en Fruin
hun klassieke weergave hebben gevonden. Wanneer hij schrijft: Ideally, records
should be taken directly from an agency's file room by the archivist as soon as
they become inactive enough for transfer to the archives depository, tekenen wij
daarbij aan, dat de administratie dat ten onzent soms wel zou willen, maar dat de
archiefdienst alleen een compleet archief over een bepaald tijdvak wil overnemen.
Ook willen we er de vernietigbare stukken eerst uit verwijderd zien. Zeer juist is
de opmerking, dat onderlinge ordening van losse stukken uitermate belangrijk is
i.v.m. het microfilmen, als ze niet in de juiste volgorde op de film staan, is deze
onbruikbaar. Sherrod East, directeur van de World War II Records Division,
Office of Military Archives of the National Archives, behandelt de geschiedenis
van de aan zijn bureau voorafgaande, in 1943 opgerichte, War Department
Records Branch, die het prototype werd van een dépot intermédiaire, waarvan de
inhoud waarschijnlijk in 1965 door de National Archives zal worden opgenomen.
John W. Manigaulte vond enige bronnen voor Amerikaanse geschiedenis in
het staatsarchief te Napels, het historisch archief van het ministerie van buiten
landse zaken in Rome en de bibliotheek en het archief van het Vaticaan. Een
bijdrage van F. J. Weber over de geheime Vaticaanse archieven sluit daarbij aan.
Deze zijn onder zekere voorwaarden te raadplegen en de schrijver vond er mate
riaal over de geschiedenis van de R.K.. kerk in Californië. R. R. Choto schrijft
over de archieven van El Salvador; G. S. Ulibarri over de Inter- American Tech
nical Council on Archives. Ruth B. Bordin geeft een eenvoudig schema voor
het catalogiseren van manuscripten. O. D. McCoal behandelt aan de hand van
The Army Records Management Program enige algemene problemen, vooral van
belang voor hen, die met moderne archieven te maken hebben. The Sources of
Labor History: Problem and Promise, door W. J. Stewart, werd bekroond met de
Gondos Award voor het beste ongepubliceerde opstel over enig aspect van
de geschiedenis of het beheer van archieven. De schrijver houdt zich vooral bezig
met de verborgen bronnen voor de geschiedenis van de arbeidersbeweging (dus
[206]
buiten de archieven van de vakorganisaties), die zijn te vinden in archieven van de
staat en andeie overheidslichamen, politieke partijen, kerken, verenigingen en par
ticulieren. Helen T. Finneran tenslotte behandelt het archief van de National
Grange of the Patrons of Husbandry, de eerste belangrijke organisatie van land
bouwers in de Verenigde Staten, opgericht in 1867. Onder de titel 'Plucking
around in archives' is uit Ned. Archievenblad 1962, biz. 165, overgenomen het
uit Vrij Nederland van 22 september 1961 geciteerde n.a.v. de inventarissen der
familiearchieven Heshuysen. Hooft en Hooft van Woudenberg. Boekbespre
kingen, referaten van buitenlandse tijdschriften (waarbij Ned. Archievenblad l%2,
vierde aflevering), technical notes en news notes besluiten de aflevering. Bij de
technical notes enige belangrijke beschouwingen over vlekken op microfilms, die
zijn opgetreden van 2 tot 20 jaar na opname (J-type defects).
Waldo Gifford Leiand opent afl. 2 met een verhandeling over The Prehistory
and Origins of the National Historical Publications Commission. Dat deze com
missie tenslotte in 1934 tot stand kwam was het werk van J. Franklin Jameson
(1859-1937), wiens andere levenswerk de oprichting van de National Archives was.
In 1906 hield Jameson een voordracht voor de Columbia Historical Society of
Washington, waarbij hij wees op de toen kortelings tot stand gekomen Rijkscom
missie voor vaderlandse geschiedenis in Nederland. In 1910 steunde prof. H. T.
Colenbrander, secretaris van de Rijkscommissie, met vele Amerikaanse historici
de indiening van een wetsvoorstel voor een dergelijke commissie in de Verenigde
Staten, doch er zouden bijna vijfentwintig jaar verlopen voor het zover was. Ook
toen liep het nog op een mislukking uit en eerst onder president Truman begon de
commissie goed te werken. 'Dutch William was dead and Stuart Anne reigned
in his stead; make haste then to recover the past and bind the present to it. Not
for the first time or the last was historiography the chief servant of constitutional
theory and partisan politics. Yet what began in controversy ended in scholarship.'
Zo schrijft Ch. F. Mullett, professor aan de universiteit van Missouri, gespeciali
seerd in moderne Engelse geschiedenis, in zijn bijdrage, getiteld: The 'Better
Reception, Preservation, and More Convenient Use' of Public Records in Eigh
teenth-Century England. In 1704 begon een commissie een onderzoek naar de
archieven van de Tower, die in goede toestand waren. In 1706 bleek de toestand
in The Paper Office veel minder rooskleurig te zijn. Rapport voor rapport volgt
de auteur de werkzaamheden van de commissie en de daaruit voortvloeiende ver
beteringen voor de archieven, en betrekt daarbij ook de activiteiten van geleerden
als Thomas Madox, Pinkerton, Selden en James Anderson. C. E. Dewing geeft
A Study in Archival Anomaly aan de hand van de lotgevallen van de Wheeler
Survey Records, de papieren van de genieofficier Geoge M. Wheeler, die van
1871 tot 1879 aan het hoofd stond van topografisch en ander onderzoekingswerk
in het westen van de Verenigde Staten. Deze archiefstukken traden in 1883 uit de
dynamische in de statische periode en bleven daarin betrekkelijk ongestoord tot
1929. Toen begonnen een verdeling en verspreiding, die na de oprichting van de
National Archives in 1935 en de sindsdien gegroeide wetgeving en praktijk niet
meer denkbaar zouden zijn geweest en die Wheeler Survey Records deden be-
207