hij pleitte, terwille nog wel van de zegels voor ruime zakjes. Muller was dus wel ruim van denkwijze, maar liet het kennelijk niet breed hangen. De situatie, welke wij in den lande mutatis mutandis aantreffen, is derhalve duidelijk te billijken en te verstaan. Het zal in het archivarissencorps van nu, te recht aan geen twijfel onderhevig zijn, dat men zich wel tienmaal mag bedenken alvorens al was het maar in theorie aan deze traditie, die vaak een eeuwen oude toestand bestendigt, te gaan tornen. Onze eerste, voornaamste en dure plicht is het te zorgen, dat ook zij die heel ver na ons komen, de archivalia zo onverlet mogelijk ter hand kunnen nemen. Wel is het een ervaringsfeit, dat iedereen ten onrechte overigens zich moreel eerder aansprakelijk voelt voor dingen, die hij doet dan voor zaken die hij, overigens bewust, achterwege laat. Niettemin heeft ieder van ons welbeschouwd weinig vrede met deze toestand. Wij voelen het als een paradox in het bestaan van de archivaris, van de morgen tot de avond omgaande met unica en curiosa, dat het 'hoe zeldzamer, hoe kostbaarder', voor hem ogen schijnlijk niet opgaat. Onder de hem toevertrouwde archivalia, stuk voor stuk om een of andere reden hem bijzonder dierbaar, nemen veelal de charters een speciale plaats in zijn depot en zijn hart in. Toch stelt hij met uitzondering van enkele zeer kwetsbare en sommige uiterst kostbare, aan iedere bezoeker en dit worden er steeds meer 'on call', elke gevraagde oorkonde ter hand, terwijl a priori vast staat dat de meeste ervan om inhoud, vorm of fraaie bezegeling belangrijk zijn. Naar museumnormen gemeten zou voor heel veel van deze stukken het 'hands off, gelden en een opsluiting achter glas worden verordonneerd. Men versta dit vooral niet als kritiek. Dit optreden is van de kant van ons vak ge zien voor de hand liggend en verdedigbaar. Slechts de zorg om de wetenschaps beoefening voor anderen mogelijk te maken, doet de archivaris de grenzen van zijn liberaliteit zover mogelijk uitzetten. Hij ziet, wat Augustinus3 al zo glashelder formuleerde in een de paleografen op het lijf geschreven passage het funda mentele onderscheid tussen de bewonderaar van een fraai handschrift en de serieuze onderzoeker ervan. Die onderzoeker moet met een oorkonde kunnen leven en er mede kunnen manipuleren. Maar van manipuleren met tot aan beduimelen van, ce n est qu un pas. Hier zijn wij aan een punt gekomen waar wél kritiek uitge oefend mag worden. Louter toeval heeft ervoor gezorgd, dat de twee archiefbewaar plaatsen waar ik mocht werken, het gemeentearchief van Rotterdam en het rijks archief in Friesland, met weinig charters gezegend zijn. Die schade werd goedge maakt door een benoeming aan het rijksarchief te Utrecht sinds voor kort. Waar archiefkringen graag spreken bij degenen, die voor het eerst met archivalia gecon fronteerd worden, van een 'choc des documents', daar ondergaat men in Utrecht haast dagelijks een 'choc des fragments'. Vaak als een oorkonde uit de befaamde Quemadmodum qui videt litteras in codice optime scripto, et non novit legere, laudat quidem antiquarii manum, admirans apicum pulchritudinem; sed quid sibi velint, quid indicent illi apices, nescit, et est oculis laudator, mente non cognitor. Alius autem et laudat artificium et capit intellectual ille utique qui non solum videre. quod commune est omnibus potest, sed etiam legere; quod qui non didicit non potest. Augustinus Sermo De Verb. Domini. [86] zakjes te voorschijn komt, gaat dit gepaard met afschilfering en breuk van zegels of wat daar nog van over is. Om heel eerlijk te zijn: bij alle bewondering, van dag tot dag nog groeiend, voor het ongekende inventarisatie-élan bij de werkers van het eerste en derde uur van het Nederlandse archiefwezen, moet worden vastgesteld, dat aan de berging van charters en zegels te weinig aandacht en zorg is besteed. Ik bedoel met name systematische zorg en in een grote aanpak, want ongetwijfeld zijn er in vele archieven incidenteel wel maatregelen getroffen en heeft de fotografie soms bewerkt, dat de oorkonde zelf niet eens meer voor de dag behoeft te komen. Maar opzetten op karton en berging in laden houden bezwaren en zijn over de ge hele linie geen oplossing. Een van de oorzaken van het in 1900 ingenomen status-quo ante principe, is mis schien dat de oorkonden te nadrukkelijk werden gezien als bronnen voor historisch onderzoek en de zegels met name als aanhangels ervan in letterlijke en figuurlijke zin en zonder voldoende aandacht voor hun zelfstandig wetenschappelijk karakter o.a. de kunsthistorische waarde. Natuurlijk speelde ook een rol de omstandigheid, dat de onderzoekers nog niet zo talrijk waren. Het grootste obstakel om iets posi tiefs te ondernemen ter verbetering was, dat het bedenken van een redelijke oplos sing voor zulke enorme aantallen charters gelijk staat met het zoeken naar het kwadraat van de cirkel. Maar ook zit er een tegenstrijdigheid in onze opdracht om enerzijds de oorkondenschat zoveel mogelijk toegankelijk te maken en haar ge lijkelijk in dezelfde mate te beschermen. Donner et retenir ne vaut! Toen eenmaal kwam vast te staan, dat er in Arnhem en Utrecht begonnen zou wor den met de bouw van nieuwe archiefbewaarplaatsen, was het duidelijk, dat wanneer een adaequate oplossing voor de charterberging bestond, deze nü gevonden moest worden. Twee zaken stonden daarbij voorop. De te vinden bergingswijze moest onder het motto: 'simplex sigillum veri', uitmunten door grote eenvoud. Zij diende een soort ei van Columbus te zijn, en gelet op de getallen (tienduizenden oor konden), maar ook niet minder op de heterogene formaten, moest de omelette in eigen keuken (binderij) kunnen worden bereid. Verder mocht finantieel het pro ject niet al te zwaar drukken. Hierbij dient men niet uit het oog te verliezen, dat een forse investering voor deze collecties zonder meer verantwoord is. Vooral omdat zij dreigende restauraties in later stadium kan voorkomen. Een eerste bespreking met collega Meij uit Arnhem wees uit, dat ons desidera tum in dezelfde richting ging. Merkwaardig is dat het summiere programma van eisen op grond van deze bespreking ontworpen, en door de heer Meij geformuleerd,4 in substantie de elementen bevat, die tenslotte ook verwerkelijkt blijken te kunnen worden. 'Gedacht is', zo heet het, 'aan een verticale opberging, waarbij de charters in uitgevouwen toestand op een dunne, doch niet buigzame plaat doorzichtig plastic of perspex bevestigd worden. Deze plaat wordt opgehangen in een doos of kast, op de wijze van de hangende dossiers of van de hangende kaarten kasten. Het charter moet op de plaat bevestigd worden, zodanig dat het van het verticaal hangen, 4 Bijlage II. [87]

Periodiekviewer Koninklijke Vereniging van Archivarissen

Nederlandsch Archievenblad | 1965 | | pagina 4